KAFKA IN FRANKRIJK

12 feb

Daar kan ik ook niet veel aan doen – de indeling van mijn vertrekken is vaak nogal consciëntieus, vol ‘betekenissen’ en zo. Al was het maar, omdat vrijwel elke stoel of bank een nauwkeurige positie in de ruimte inneemt, zodanig dat een perspectief is gecreëerd, met in de zichtlijn ‘iets’ dat degene die daarop zit precies ziet zoals het gezien moet worden (althans volgens mij). Omdat ik zelden gasten heb, is dit alles vooral bedoeld voor mezelf. Dat ook vrijwel alle gewone objecten nog eens een vaste plek in huis hebben, is iets wat anderen – als ze hier al komen – mateloos kan irriteren.

Je zou die perspectieven louter als uitdrukking van een vergevorderd stadium van estheticisme kunnen beschouwen. À la… niet voor niets heb ik de aanzienlijke leeft van zesenzeventig jaren bereikt en ik doceerde ook nog eens esthetica. Die vaste plekken der dingen heeft toch vooral een prozaïscher oorzaak: mijn geheugen is altijd al zo bedonderd geweest, dat ik iets nooit meer terugvind wanneer het niet ‘op z’n plek ligt’ – en daar dus is teruggelegd…

Kafka heb ik er steeds van verdacht dat hij nog veel gekker was dan ikzelf. Ik liet in elk geval nooit, zoals hij wel, vrouwen zonder verdere boodschap in de kou staan, wachtend op een huwelijksvoltrekking… Een fundamenteel gebrek aan loyaliteit is hier aan de orde. Ook zit er iets wreeds en obsessiefs in zijn verhalen, iets waar je maar moeizaam een vinger op kunt leggen, iets dat lastig is te duiden. Veel van zijn verhalen kenmerken zich door een meedogenloze blik op mensen in onaangename situaties; het doet denken aan de onderzoeker die aandachtig en koel naar zijn insecten zit te loeren… Dwangneurose lijkt het trefwoord; het type neurose dat je terugvindt in dromen van mensen die keer op keer geplaagd worden door iets dat ze bijna voor het grijpen hebben – waarna het steeds opnieuw verdampt.

.

.

Deze foto combineert mijn perspectivische aandoening met Kafka’s obsessies. Dit ziet de onschuldige lezer niet onmiddellijk; daarvoor schrijf ik immers dit stukje. Wie goed kijkt – en dat is wat degene die in mijn mooie Art-Deco stoel zit zou kunnen doen – ziet een ceramische pop ter zijde van het niet aanwezige haardvuur in een houten namaakschouw. Wat meer close-up, en het bedoelde effect wordt duidelijk: de pop is onmiskenbaar een wachter naast een dichte deur.

.

.

In mijn verbeelding – een fantasie die ik vanzelfsprekend graag wil oproepen in degene in de Art-Deco stoel zit – is dit Kafka’s vermaarde Wachter voor Het Gerecht. Hij is het, die minzaam neerkijkt op de ‘landman’ die hem in het begin van het verhaal benadert en hem om toegang tot het gebouw vraagt.

  • ‘Kan niet’, is het antwoord.
  • ‘Later dan?’, luidt de vraag van de landman.
  • ‘Zou kunnen, maar niet nu…’

De man, die voor dit doel helemaal van het platteland naar de stad is gekomen, vindt het maar vreemd. Het Gerecht dient toch altijd toegankelijk te zijn… Zijn misère duurt jaren en jaren, dit in een verhaaltje van krap één pagina. Tegen de tijd dat het zover is gekomen dat de landman gaat sterven, buigt de wachter zich op diens wenken voor een laatste keer over hem heen.

.

.

  • ‘Wat wil je nu weer van me weten. Je bent werkelijk onverzadigbaar…’
  • De stervende man antwoordt: ‘Iedereen wil toch de wet nastreven. Hoe komt het dan toch dat, behalve ikzelf, hier in al die jaren niemand anders om toegang heeft gevraagd?’
  • Dan Kafka’s wrede plot: ‘Hier kon niemand anders worden binnengelaten, deze ingang was immers louter en alleen voor jou bestemd. Ik ga nu maar, en sluit haar af’.

Mijn gast in de Art-Deco stoel kan zoiets gewoonweg niet missen; zo is de ruimte van mijn salon nu eenmaal geordend. Dit beeld en dit perspectief zijn er immers louter voor deze gast…

.

Sierksma, Montmorillon 5.2/2022

Plaats een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.