Archief | Architectuur RSS feed for this section

TOWERING

17 apr

.

Many years ago, a few times in a row, I visited Corbusier’s chapel on the hill of Ronchamp. It is elegant, yet bulky – a huge mass of stone. The hill on which it is built is steep all around. Climbing it, it becomes clear that with the equipment of those days there was no way of transporting the materials up the mount in a technical manner; all of it had to be brought up by men with carts and horses. The massive bulk is all the more astonishing. Thus, it did not come as a surprise to read that the enormous hat-like roof is in fact an empty shell with only a thin, reinforced cement skin.

This also explains that, once inside, the visitor may be awed by the fact that the whole of the roof is balancing on small stilts, placed on seemingly fat walls, leaving open a slit through which sunlight peeps in – without the mass collapsing. The sublime in architecture…

.

.

When confronting the outside of the chapel, what struck me already the first time was the optical illusion Corbusier had produced. Standing close to it, yet in the precise position from which the first photo has been taken, the edifice was towering above me. Stepping backwards, thus descending the hill and taking distance, something curious happened: instead of the building getting smaller, which one expects when taking distance, it actually seemed to grow in size, getting bigger and taller. As I stepped away from it, it began to tower all the more so. Being a good Popperian, on my next visit I tried to falsify this weird impression; it remained the same.

This illusion seems to be the effect of the immense, empty, cement-shelled eaves. This idea was reinforced, when I began to analyse the impression made by one of my favourite aquarelles, watching it from a certain distance, in an almost meditative way, lying on my siesta couch – Plokker’s group of buildings in Thiers, France.

.

.

Observing an aquarelle, there is of course no way of taking distance from the building painted; being the Popperian falsificationist I claim to be, I made a visit to Thiers. As the small town is built ‘against’ a steep mountain, each street dropping before one’s eyes, buildings always ‘up there’ like Corbusier’s chapel, the experiment worked – no falsification, indeed. On a sunlit day, similar to the one the painter used to produce his image, descending backwards down the sloping road, the building was progressively towering over me. Again, I am convinced, that it’s the generously large eaves that performed the trick.

.

Sierksma, Montmorillon, 28.3/2024

BEDRIEGLIJKE ARCHITECTUUR

25 mrt

Hoe vaak heb ik me niet bedrogen geweten, zowel door het uiterlijk van gebouwen, als door mijn eigen gebrekkige vermogen de ouderdom ervan te schatten. Een architect mag ik weliswaar niet zijn, zelfs geen architectuurhistoricus, toch gaf twintig jaar lesgeven in Architectuuresthetica aan studenten aan een Architectuur-Faculteit me in elk geval de pretentie de leeftijd van een bouwwerk juist te kunnen schatten. Hubris – dat bleek het vaak te zijn. Zo ben ik diverse keren door mijn vriendin terecht gewezen, waar het ging om de ouderdom van kerken, door een vrouw die nooit architectuur studeerde…

Af en toe zijn de dingen echter nogal gecompliceerd. Wat hiervan te denken?

.

.

Je krijgt het zekere gevoel dat het gaat om een oud Château, zelfs uitgerust met sprookjes tierelantijnen die doen denken aan de bijbehorende troubadour zangers en hun punt-gehoede dames, door hen op kuise wijze het hof gemaakt en door hen toezongen. Inderdaad – dit kasteel werd lang geleden gebouwd – in de Middeleeuwen, in de jaren vanaf 1078. Ze deden er wel even over voor het klaars was. Toch ziet iedereen die architectonisch goed bij zijn hoofd is, dat er hier iets mis is. Op een website meldt iemand na zijn bezoek ‘dat het kasteel zo zuiver is’. Het is echter veel te zuiver – dat is wat er mis is met Château Guillaume. Zelfs een grondige restauratie zou na zoveel eeuwen tenminste een zweem van ruïneuze ouderdom hebben achtergelaten.  Dit bouwsel is te schoon, te … nieuw.

Dat is het dan ook – dit is een voorbeeld van het zuiverste purisme. De beroemde, zo niet beruchte Neogoticus, de architect Violette Leduc, was hier – hij ging hier tekeer. Eind van de 19e eeuw, werd onder zijn leiding het hele gebouw radicaal onder handen genomen, en dat is de reden waarom we nu geneigd zijn rond elke hoek een troubadour met zijn Dame te ontwaren. Het is experience-architectuur avant la lettre. Zoals het meeste wat er gezegd is over de kuise troubadour en zijn dames altijd al fictie was, zo geen regelrecht Romanticisme, zo is ook Château Guillaume in zijn huidige staat… fictie.

Je wandelt rond het gebouw en door haar lieftallig klein dorpje, waarin vroeger de lakeien waren gehuisvest die na het ontbijt op het kasteel naar hun werk gingen – een dorpje dat nota bene wist te ontsnappen aan de wrede ontwerpen van Meester Violette. De aandacht van het oog is intussen esthetisch alert, en wordt getrokken door een enigszins zwart geworden constructie die verstopt is geraakt en duidelijk in onbruik.

.

.

In het grijze winterlicht dat erdoor wordt gereflecteerd, lijkt het gebouwtje iets levendiger dan het in feite is, ook ouder dan het nieuwerwetse kasteel. Nemen we de twee data van het kasteel serieus – die van haar bouw en die van haar restauratie c.q. reconstructie – dat is het dit niet, en het is ook wel. Als product van die grootse periode der glas-staal bouw – zoals het Grand Palais in Paris en natuurlijk haar schitterende zuster, de kas in Kew Gardens in Surrey – is het gebouw inderdaad ouder dan wat Violette Leduc van Château Guillaume heeft gemaakt, maar tevens veel jonger dan het Château zoals het werd gebouwd in Middeleeuwen.

.

Sierksma, Montmorillon 12.3/2023

OPMERKELIJKE ARCHITECTUUR 2

29 okt

Zoals reeds werd opgemerkt in Opmerkelijke Architectuur 1, lijkt voor de estheet de schokkende, soms zelfs shockerende ontmoeting met meesterwerken der kunst op een vorm van sadomasochisme: huiver, frisson…, maar zeker niet onaangenaam. Het Sublieme en het Schone – verstrengeld in een verschrikkelijke omhelzing! Het gebouw dat hieronder wordt gepresenteerd, kwadrateert deze ervaring.

Staande voor het oprijzend Octogone van het Maison Dieu in Montmorillon – als het ware van aangezicht tot aangezicht met het bouwwerk – had de bliksem, die door alles wat grandioos is kan worden bewerkt, me al met stenen stomheid geslagen.

.

.

Middeleeuws, en van een elegantie die doet vergeten dat het maar gewone stenen zijn waaruit dit achthoekige gebouw is opgetrokken, kreeg haar geschiedenis tijdens de Franse Revolutie wel de meest curieuze draai die een heilig gebouw kon maken. Terwijl het de gewoonte was van de ongelovige, veelal minder verfijnde revolutionairen, om kloosters en andere religieuze bouwsels radicaal te ruineren, bleek in Montmorillon het opstandig volkje zo onnozel, dat het dit Octogoon aanzag voor een oorspronkelijke druïdetempel – iets heidens kortom, dus voor hen alleen al symbolisch de moeite waard. Het gebouw werd gered en zelfs door het opstandig gepeupel gerestaureerd… Behouden door domheid.

Op uitnodiging van het ziekenhuis waar ik in behandeling ben, was ik zo gelukkig om op de allerlaatste openbare bezoekdag het gebouw binnen te mogen gaan. Het hele complex van het Maison Dieu – oorspronkelijk een versterkt klooster met hospitaal en pelgrimage functies – is tot volgende woensdag nog in eigendom van het Academisch Ziekenhuis in Poitiers/Montmorillon; dan wordt het verkocht aan een organisatie, die het gaat exploiteren als koksschool annex hotel. God verhoede – en de mens vreest het ergste. Zoveel is zeker, van de publieke toegankelijkheid der terreinen blijft niets over.

De buitenkant mag je al met stomheid hebben geslagen, in het interieur resideert het ware architectonische mirakel. Niet alleen dient de bezoeker om erbinnen te kunnen gaan enkele enorme treden te overwinnen – hoe die dwergen uit de Donkere Middeleeuwen zich naar boven hesen en deze Mount Everest konden veroveren, is een overweging waard -, binnenin, onmiddellijk na deze reuzentreden, wacht een set nog hogere stenen treden die je tot op een plateau voeren. Een podium des doods.

.

.

In de nis, aan het eind daarvan, staat het altaar waarop, vrij continu, dodenmissen werden gecelebreerd. Tenslotte is het de katholieke gewoonte om na het sterven de dood te vieren, dan wat later nog eens – en dan nog eens. Ook werd hier de mis opgedragen ten faveure van… beenderen. Precies dat is de rol die het podium speelt, waarin een rooster zichtbaar is, met daaronder de acht-meter diepe ruimte van een enorm ossuarium – een knekelkelder. Toen het klooster uitbreidde en de hospitaalfunctie ging vervullen, werd de omvangrijke begraafplaats binnen haar muren geruimd, niet zoals te doen gebruikelijk met de stoffelijke resten op de vuilstort, maar met overbrenging van alle aangetroffen gebeente naar het ossuarium, dat vervolgens door het gat in dit podium zachtkens naar beneden werden gestort.

.

.

Op het moment van schrijven heb ik niet precies kunnen achterhalen of het Octogoon werd her-ontworpen, met het podium als toevoeging; het kan zijn, dat het er direct bij hoorde. Hoe dit ook zij: een geniale architectonische greep – het vieren van de dodenmis door levenden, die boven de al lang geleden gestorvenen staan, met door het rooster zicht op al wat zich daarbeneden op de wederopstanding aan het voorbereiden is. Alles van een, me dunkt, intuïtieve proportionaliteit, die het geheel tot een edelsteen maakt.

Hier kan zich esthetisch sadomasochisme ten volle uitleven – in een theateropvoering, in een choreografie van dood en leven – een rite, als was het een sieraad van duister obsidiaan, gevat in de achthoekige schittering van de ring van het Octogoon.

.

Sierksma, Montmorillon 17.10/2022

OPMERKELIJKE ARCHITECTUUR 1

21 okt

Heel af en toe ervaar je een esthetische schokgolf – oplopend tegen een verpletterend mooi schilderij, dan wanneer de blik knalhard botsend op een stuk opmerkelijke architectuur. Het genoegen – welhaast een soort pijn – is opwindend. De eerste indruk is die van ‘nooit eerder in mijn leven zoiets meegemaakt…’ Sadomasochisme van de estheet.

Toch is er bij hem als snel sprake van een zekere distantie. De kunstminnaar vraagt zich af: waarom deze schok der schittering; wat is er zo speciaal aan dit gebouw, aan dit schilderij? Niet iedereen heeft die tweetraps reactie.

Mijn schoonbroer vindt zo ongeveer alles wat maar even afwijkt van het normale ‘verbazingwekkend’ – als het maar groot en spectaculair is. ‘Verbazing’ is zijn lievelingswoord; hij gaat prat op zijn voortdurende verbazing. Op die manier verdampt echter het onderscheid tussen een magnifiek wolkenlandschap, en een fraai Ruysdael-canvas waarop diezelfde lucht staat geschilderd. De blik van mijn schoonbroer is onverschillig – een onverschilligheid, die resulteert uit een volledig gebrek aan specifieke nieuwsgierigheid, aan interesse in het waarom van de eigen verbazing, maar ook uit een gebrek aan preciezer observeren van het bijzondere object waarop de blik rust.

Bijgevolg is zijn voornaamste motief om een autotochtje te ondernemen naar iets ‘verbazingwekkends’, dat wil zeggen naar iets verbazingwekkends onder talloze andere verbazingwekkende objecten, om daarvan een foto te maken. Hij is wat men doorgaans beschouwt als een ‘goede fotograaf’, iemand die er steeds in slaagt om die speciale hoek te vinden en die bijzondere belichting – wat vanzelfsprekend iets verbazingwekkends nog een tikkeltje verbazingwekkender doet lijken. In deze postmoderne tijden geldt zulke fotografie al snel als ‘creatief’.

Kijk echter eens goed naar deze kerk in Surgères, een plaats in de Franse provincie Charentes-Maritime:

.

.

Zonder meer spectaculair mooi; ik althans, had zo’n toren nog niet eerder gezien – en ik viel ervoor. Hoewel het gebouw er, op het eerste gezicht, eenvoudig uitziet – eenvoud is voor mij sowieso al een esthetisch pre – blijkt het bij een tweede inspectie te gaan om een delicaat ontwerp; vast een van de redenen waarom de eerste indruk zo enorm was. De kleine top van de traptoren in de nis aan de rechterzijde van de grotere toren, spiegelt op subtiele wijze de grote toren ernaast.

.

.

De grootste toren is van een verhevenheid zoals je die zelden ziet; op haar beurt accentueert het kleine zusje dit. Het oog dwaalt van de een naar de ander, om tenslotte te blijven rusten op de sublieme schittering van de grote toren – een finale blik, die de resultante is van wat eraan voorafging.

.

.

Daarna komt weer het geheel in beeld, dit maal gevoed met de voorgaande bespiegeling.

.

Sierksma, Montmorillon, 16.10/2022

URBANE RAMPSPOED

28 sep

Vaak wordt gezegd: “Om dat te zien, om dat te weten, hoef je niet te hebben gestudeerd.” Dit vaak, ook als die studie wel degelijk nodig was voor een oordeel dat nu dom blijkt uit te vallen. Na als docent jarenlang les te hebben gegeven aan de Faculteit voor Architectuur van de TUDelft, zelfs met wat liefhebberen in wat we Stadsanalyse noemden, hoefde ik echter bij de aanblik van het mismaakte plein in de oude bovenstad van Montmorillon geen beroep te doen op die geschiedenis, om te weten dat hier sprake is van urbane rampspoed.

.

.

In zo’n geval is enige voorkennis natuurlijk nooit weg. Over dit grote plein wandelde ik al zo’n twintig jaar geleden – het is die herinnering die me recht van spreken, ja een recht van veroordelen geeft.

Op de voorgrond – waar nu een radicaal stuk kitsch is neergezet, een oude waterpomp waar geen water mee te pompen valt, maar een ding dat de stadtoerist in deze ‘oude’ Cité d’Écrit de indruk moet geven van, ja inderdaad… ‘ouderdom’ – stond ooit een fraaie triangel van zeer oude, tevens zeer gezonde platanen. In de schaduw daarvan toeven, op het terras van een oud Frans café, was een genoegen. Die platanen werden in één dag met een boomzaag omgelegd; het café beef verder gesloten omdat een eventuele uitbater, die het van de gemeente zou moeten pachten, het niet aandurft om zijn klanten in de Hondsdagen op deze in een witte woestijn veranderde vlakte een zonnesteek te laten oplopen.

De lezer heeft al een vermoeden van wat volgt. Inderdaad, de ‘aanplant’ van in potten gevatte boompjes, die na enkele jaren maar niet willen groeien, met her en der enkele gruwelijk lelijke bankjes die de oude houten schoonheden hebben vervangen, dit op een vaalwitte vlakte waarop nergens een schaduw kan vallen.

.

.

Wat je als grappenmaker als vanzelf gaat vermoeden is, dat op het verkeersbord waartegen dit bankje is geplaatst ‘Verboden te zitten’ zal staan. Welzeker, materiaal voor guitige sketches te over. De enorme stenen vlakte, die ook aan andere een serie oude platanen aan de overkant van het plein het leven hebben gekost, is in de zomer om twee redenen niet te harden. Niet alleen is de reflectie door die tegels van de zonnehitte godsgruwelijk, zeker in de zoveelste zomer waarin het wekenlang dik over de 30 graden Celsius werd; voor wie ook maar een minimaal probleempje heeft met zijn gezichtsvermogen, slaat al dit verblindend wit ook nog eens de ogen dicht; een zonnebril geeft geen respijt.

Wat een consequent denkend mens in feite van zulke ‘urbanisten en paysagisten’ verlangt – zo worden hier in Frankrijk de professionals genoemd, wier vak het is om steden te mollen – is dat deze destructieve specialisten, à la Corbusier, met alle oude rotzooi schoon schip hadden moeten maken. Dit is echter problematisch – tenslotte komt voor die oude, pittoreske huizen het toeristenvolkje op dit stadje af. De oplossing is (hyperpostmodern, u weet wel, volgens Koolhaas’ motto: “Fuck context…”) om het ‘Oude’ en het ‘Nieuwe’ radicaal en knalhard op elkaar te doen botsen, om ze als het ware ‘te contrasteren’, teneinde beide aspecten ‘dialectisch’ nog beter uit de verf te laten komen, zeg maar op hun zondags best.

.

.

Voor de vaste bewoners van dit stadje is het van tweeën één: ‘ermee leren leven’, of de plek voorgoed mijden – op die ene keer na dan, toen uw schrijver er zijn foto’s kwam nemen.

.

Sierksma, Montmorillon, Augustus 2022

DE DEUREN GESLOTEN

23 jul

Er bestaat een indrukwekkende compositie van Cornelis De Bondt – De Deuren Gesloten, een requiem voor een beminde, een metafoor voor de radicale eindigheid van het leven en voor de onherroepelijkheid daarvan uit de dood. Gestorven voor altijd – dus weggesloten. De donderende muziek beukt zodanig hard op die dichte deuren, dat de componist deze alsnog open lijkt te willen breken. Tevergeefs – hij en zijn muziek resigneren.

Kerkdeuren zijn ook vaak gesloten, vooral die van Protestantse kerken. Een Hollandse vriend die naar Friesland emigreerde – de omgekeerde route die mijn familie destijds nam – klaagde hierover. Hij is architect en architectuurhistoricus, en bezocht meer kerkgebouwen dan ik zou kunnen opnoemen. Bij het rechte eind heeft hij het: protestantse kerken houden de deuren gesloten, alsof niet het leven, maar de dood erin huist. Vroeger kon je een sleutel bij de koster halen; tegenwoordig lijkt ook de koster uitgestorven.

Daarbij komt – maar dat is mijn vooroordeel – dat protestantse kerken een stuk minder boeien dan de Roomse; waarom er dan naar binnen willen gaan? Sterker nog: Roomse kerken herbergen heel wat kostbaarder kleinoden, waarvan de benepen Calvinist zou zeggen dat een kluis daarvoor de beste oplossing is – als een puritein er al niet afgoderij bij haalt. Zulk benepen wantrouwen is echter nog niet de harten der katholieken binnen geslopen, zo lijkt het.

.

.

Kijk eens, hoe ze hier in Frankrijk die kerkdeuren maken! Gepantserd hout, met stalen nagels die welhaast voor een kruisiging gebruikt hadden kunnen worden. Maar tegelijk zo fraai! Nu is dit weliswaar een voorbeeld van de deur van een klein convent die men inderdaad gesloten hield; de techniek van katholieke kerkdeuren is echter overal dezelfde, vandaar mijn voorbeeld. Van Roomse kerken staan ze vrijwel altijd open; ze lijken tegelijk zo sterk te zijn gemaakt, om in het verleden gelovigen te kunnen beschermen wanneer deze, bij aanvallen van buiten, in de kerk hun toevlucht moesten zoeken.

In het geval van deze convent-deur zijn drie openingen zichtbaar. Een klein rond spiekgat, dat intussen is afgesloten; voor Fransen lijkt ‘t te hoog te zijn aangebracht, in het bijzonder voor Franse nonnen, zwartgeklede wijfjes, kleine opdondertjes die na het bonken op de poort de grootst mogelijke moeite hadden om, op hun tenen staand, vast te stellen of het om goed volk ging; een andere vrouw wel te verstaan – mannen kregen sowieso geen toegang.

De tweede opening lijkt functioneler; een lager aangebracht, klein rooster, met daarachter een schuifluikje waardoorheen ook voor minder grote mensen het gezicht van de bezoeker zichtbaar is; je kunt er prima een conversatie door voeren. Daarboven is een nieuwerwetsigheid zichtbaar, een veel later aangebrachte sleuf voor de post.

Dat de katholieke kerkdeur meestal gastvrij openstaat, waarbij ter versterking van het houtwerk vaak ook frivoler, beter bij dit liberaler geloof passend ijzerwerk is gebruikt, toont deze fraaie deur van de machtige basiliek van Orcival.

.

.

Het lijkt wel alsof de maker met deze arabesken de strenge Romaanse signatuur van het gebouw heeft willen matigen. Zeker openstaand, en met zulk fraai strijklicht, maakt ze een uitnodigend gebaar.

.

Sierksma, Montmorillon 8.7/2022

KOTSMISSELIJK

30 jun

.

Wie denkt dat in Middeleeuwse tijden iedereen het geloof zo maar slikte, als was ‘t Goddelijke nectar en ambrozijn – hij zou ‘t bij het verkeerde eind kunnen hebben. Wellicht waren er toen al velen die er de buik vol van hadden, in ieder geval van de Kerk met haar onhebbelijke gebruiken…

Wellicht heeft de architect van deze grootse kathedraal in Poitiers – in ieder geval zijn beeldhouwer van klasse, de maker van deze spuugduiveltjes die het regenwater dat op het bouwwerk valt afvoeren – een kritische noot bij het geloof willen plaatsten.

Niet alleen lijken ze als waterafvoerders eminent functioneel; de indrukwekkende wijze waarop ze dit ook nog eens kotsend doen, zichtbaar met pijn in de buik, zou van het regenwater allicht wijwater kunnen maken… Ze zijn het spuugzat en hebben er klaarblijkelijk schoon genoeg van.

.

Sierksma, La Roche 23.6/2022

‘ORGANISCHE’ ARCHITECTUUR

28 mei

.

Neerblikkend op daken en huizen die staan langs een steile klim – bergop naar de Cité d’Écrit van Montmorillon. Ter rechterzijde zie je nog net de Vieux Pont, de Gotische brug die dit oudste gedeelte van de stad met het jongere deel verbindt – dat ook heel oud is.

Omdat huizen en daken enorm in vorm en omvang verschillen, is wat je hier te zien krijgt een mooi voorbeeld van een organisch city scape, of zo men wil, van organische architectuur. Zo’n beetje als de oude kathedralen die over eeuwen groeiden, met nu eens hier een kapel toegevoegd, dan weer een nieuw raam daar. Gezellig is het woord.

Afgezien van deze pittoreske variëteit – op zich de moeite van het aanschouwen waard en hier bekeken vanaf de kleine berg boven de rivier de Gartempe, de zetel van een enorme Madonna die over de stad waakt en haar burgers naar men zegt beschermt – maakt de foto goed duidelijk wat er precies bedoeld wordt met dat koppel woorden organisch en architectuur. In de titel boven dit stukje plaatste ik twee kleine aanhalingstekens om ‘organisch’, waarmee ik mijn reserves aangeef aangaande het gebruik.

Tijdens het lesgeven aan de Architectuurfaculteit van wat eerst de Hoogeschool, later de Universiteit van Delft heette, dit gedurende heel wat jaren, was ik getuige van wat het best omschreven kan worden als een vete tussen Modernisten en degenen die ik graag omschrijf als Organicisten. Filosofie gaf ik er; dus een betrekkelijk neutraal omstander bij dit gevecht dat soms amusant was, maar vaak ook mateloos irritant. Modernisten waren degenen die een principiële voorkeur voor hoogbouw hadden, zeg maar de voorkeur gaven aan New York boven Los Angeles, de stad met de eindeloos uitgestrekte vlakten vol individuele urban villa’s – zij, die de witte kubus prefereerden boven de krullige, kleurrijke arabesk. We weten ook welk een schoonheid uit de handen van de besten der Modernisten kon komen, zoals Corbusiers Villa Savoy:

.

.

.

Maar we weten ook van de rampzalige Modernistische architectuur en stedenbouw:

.

.

Op het andere uiterste van deze glijdende schaal van architectonische ideologieën vinden we onder meer de Organicisten; op z’n ergst, waarachtige Rudolf Steiner adepten voor wie het woord ‘organisch’ vooral ook een metafysische connotatie inhield, en die echt op een ‘organische manier’ probeerden te ontwerpen; op zijn best ging het om ontwerpers die waardering hadden voor contextuele gegevens. Voorbeelden:

.

Steiner’s Goetheanum

.

Gaudi

.

Van het web, een mij onbekende architect

.

Uiteraard is weerzin tegen dergelijke bouwsels grotendeels een kwestie van persoonlijke voorkeur. Ik heb er de pest aan. Er is echter ook een theoretische overweging, eentje met twee complicaties.

In de eerste plaats zijn nogal wat van deze ‘organische’ gebouwen’ niet helemaal functioneel – of helemaal niet functioneel; functionaliteit is echter nog steeds een architectonisch vereiste… Kortom, ‘Modernistische’ architectuur kan een gruwel worden omdat het simpelweg de context van een nieuw gebouw negeert; Denk aan Rem Koolhaas cum suis met hun welbewust gekozen motto “Fuck Context!”. Het probleem met zogenoemde ‘organische architectuur’ is dat het niet alleen dezelfde esthetische misdaad begaat als de Modernisten door context te negeren en door daarmee de bezoeker-criticus te belasten met overbodige sculpturale kritiek waar het zou moeten gaan om… architectuurkritiek; dergelijke architectuur is vaak ook nog eens dysfunctioneel.

Hier komt bij dat zulke ‘organische’, c.q. ‘organisch ontworpen’ gebouwen de waarnemer – die bereid moet zijn ‘to wilfully suspend his disbelief’…. – slechts suggereren dat het organisch is ontstaan, c.q. ‘gegroeid’ – zoals feitelijk het geval is met het stuk stad dat ik op mijn eerste foto toonde. Het is vanzelfsprekend niet het geval met zulke ontwerpen en de ontworpen gebouwen.

Summa: In 20ste-eeuwse ‘organische’ architectuur en ‘organisch’ urbanisme worden tijdsverloop en groei gefingeerd.

.

Sierksma, Montmorillon 6.4/2022

BAVO KITSCH

30 apr

De stad op de kaart zetten, zo heet dat op de marketing afdeling van bijvoorbeeld Haarlem waar ik ooit woonde, of van Montmorillon waar ik nu woon. Branding the town, zegt de Amerikaan – als ging het om het ‘in de markt zetten’ van de merken Coke en Nike – “Je kunt er niet zonder!”

Vandaag, toevallig, komt er bij mij een vrouw op bezoek om te kijken of ze kan gissen hoe oud mijn drie verbonden huizen zijn. Ze stammen vast en zeker uit verschillende tijdsgewrichten. Zij schreef ooit een scriptie over de bouwgeschiedenis van de stad, dus het belooft wat. Wel ontdekte ik gisteren, dat haar functie op het stadhuis de titel draagt van Animatrice de l’architecture. Dus werd ze door de gemeente in dienst genomen om de pittoreske architectuur nog verleidelijker te maken voor de toerist dan die al was…

Maar dit stukje gaat niet over Montmorillon. Haarlem is het onderwerp – in het bijzonder de Nieuwe Bavokerk aan de Leidsche Vaart. Daar probeerden ze vorig jaar drie vliegen in één klap te slaan. Hoe zet je tegelijk: en het geloof dat lijdt onder ontkerkelijking; en de met enorm veel geld gerestaureerde, nogal curieuze  kerk; en de  stad Haarlem in de toeristieke etalage? Het antwoord: Door zeer gesjochten te doen.

.

.

De kerk is, zo te zien, al redelijk raar: een soort postmoderne cocktail van architectonische stijlen, al eind negentiende eeuw verzonnen en uitgevoerd, ver voordat de postmoderniteit en daarmee het postmodernisme in de architectuur haar intree deden.

Maar het is niet genoeg. Moet de marketing man van de bisschop hebben gedacht. Wellicht geholpen door de snelle public relations jongen van de gemeente. Op in de vaart der volkeren! We gaan er een experience van maken! Want dat is, sedert het begin van deze 21e eeuw, de noemer van de courante verkoopstrategie van ongeveer alles: The Experience Economy.

Ga je naar een ‘attractie’ of naar een restaurant, dan is het plezier van de ‘attractie’ of van het eten in dat restaurant op zichzelf niet meer genoeg. Je moet er vandaan kunnen komen met een ‘story’ die je na thuiskomst kunt vertellen aan vrienden en familieleden, die er uiteraard door worden gekitteld om deze ‘ervaring’ zelf te gaan op doen. The Hard Rock Café – zeg maar, het concept groots uitgebreid

Zo zetten we God op de kaart, moeten de bisschop en zijn reclamejongens hebben gedacht. Tijdens mijn dagelijkse ommetje, ditmaal rond de Nieuwe Bavo in Haarlem, liep ik eerst op tegen dit advertentiedoek:

.

.

Eerst denk je even aan een verwijzing naar de religieuze voorstellingen in de glas-in-lood ramen in de kerk; dat is wellicht de betekenis van deze wat overdreven metafoor: Klim naar het licht. Direct daarop liep ik echter op tegen het volgende doek, ook al monsterlijk gespannen tegen het hekwerk:

.

.

Op de afbeelding zie je een soort gouden kroontje tussen de twee toch al foeilelijke torens. Ik raakte de kluts kwijt – tot het moment waarop ik naar de torens zelf keek en daar dit zag:

.

.

De malloten hebben daadwerkelijk een loopbrug tussen de twee torens gebouwd! Volstrekt nutteloos vanuit het perspectief van het uitzicht; je kunt immers de torens altijd al beklimmen en ziet dan precies hetzelfde als wat je nu vanaf die loopbrug kunt zien: Haarlem oostelijk, de duinen westelijk…. Hier wordt een poging gedaan om een kluitje te maken van het allegaartje: god-in-de-hoogte; een enge, zo niet ‘sublieme’ ervaring op een loopbrug; en iets ‘heel bijzonders’, dat de hele stad op de toeristenkaart moet zetten.

De torens zijn er niet mooier op geworden.

.

Sierksma, 28.4/2022 La Roche

ZEN ARCHITECTUUR

9 mrt

Alle gekheid op een stokje, blague apart – toch is er wel iets in de leerstellingen van de Zenmeesters dat de moeite waard is. Nerveuze lieden kunnen zichzelf trainen en leren om zich beter op hun werk te concentreren, of bijvoorbeeld op een kunstwerk. Het is natuurlijk niet nodig, ja zelfs overdreven, om jezelf zodanig meditatief onder handen te nemen dat je tenslotte bereid bent om jezelf met benzine te overgieten en daarna in brand te steken om vervolgens doodgemoedereerd te wachten op het einde – dit, bijvoorbeeld, om tegen de oorlog in Vietnam te protesteren zoals deze monnik ooit deed.

.

.

Sommige van Zens beste leringen geven je echter een goed inzicht in de curieuze wegen die onze psyché soms bewandelt. Neem bijvoorbeeld het verhaal over de man die meters hoog boven de aarde uit stijgt. Niet bij wijze van levitatie – dat is gewoon onderdeel van alle ‘oosterse’ nonsens. In dit geval gaat het over gevoelens van duizeligheid op grote hoogten – vertigo.

Dit Zen-argument gaat als volgt: wanneer je je op je gemak voelt, terwijl je met beide voeten op de gebruikelijke paar vierkante centimeters van terra firma staat, waarom zou je je dan – plotseling – ongemakkelijk, zo niet angstig voelen wanneer dezelfde voeten op hetzelfde stevige oppervlak staan, zij het nu tien meter in de lucht geheven? Ten slotte geeft dat kleine oppervlak nog steeds dezelfde ondersteuning aan je lichaam, even gegarandeerd stabiel als het hetzelfde stukje aarde waarop je eerder stond. Maar vrijwel niemand zal dit argument eerst als redelijk accepteren, om het vervolgens ook echt in praktijk te brengen…

Het argument blijft echter overtuigend, gezien een select gezelschap van toch gewone mensen die regelmatig de meest angstaanjagende stunts uitvoeren – acrobaten op hoge palen, of dansers balancerend over koorden die een ravijn overspannen. Ze beschouwen het gewoon als bron van inkomen; je hoeft dus helemaal niet bang te zijn. Maar vertel dit maar eens aan al de mensen die als de dood zijn voor deze suggestie: ze zouden het nooit doen, duizelig als ze alleen al worden bij de gedachte daaraan.

.

.

Er zijn architecten die met dit thema hun spel spelen. Kijk eens naar deze appendix, aangebracht tegen een gebouw in de oude binnenstad van fraai Argenton.

.

.

Het gaat om een klein balkon, tegen het huis aangebouwd – al moet je eraan toevoegen: op een nogal rare plek, helemaal bovenin, buiten voor het zolderraam. Daar wonen meestal geen mensen, zeker niet in de grote huizen in Frankrijk; het wordt meestal gebruikt als opslagruimte. In dit huis kunnen natuurlijk mensen wonen op die etage, al is het maar af en toe. Maar ook in dat geval zou een eenvoudig platvormpje met een rail kunnen volstaan. Mij schoten twee hypothesen te binnen:

Of de architect in kwestie had geen enkele fiducie in het aangehaalde Zen-argument; hij was er in dat geval zeker van dat zijn client, die af en toe naar buiten zou willen stappen om van bovenaf het passerend vrouwelijk schoon te observeren, zich op zo’n kaal platvorm ongemakkelijk zou gaan voelen – en dus de mooiste exemplaren van dat vrouwelijk schoon zou moeten missen. Het ontwerp van een klein, delicaat baldakijn boven het balkonnetje zou een persoon wellicht een meer solide gevoel verschaffen, een beetje zoals Asterix de Galliër zijn schild boven het hoofd heft wanneer donder en bliksem in de hemelen boven hem toeslaan.

Of de architect mikte simpelweg op een esthetische prestatie: niet zozeer met zijn cliënt in het achterhoofd, als wel met het oog op de wandelaars beneden op straat, die zich bij het zien van dat opvallende, hoge balkonnetje misschien een beetje duizelig kunnen gaan voelen, een ervaring die iets weg heeft van het Sublieme.

Er bestaat ook architectuur die, hoewel solide geplaceerd op het oppervlak van Moeder Aarde, niettemin de indruk geeft van iets zwevends – alsof dat gebouw op een verheven platvorm staat, zoals Zen de would-be Simeon de Styliet een onzichtbare pilaar zou kunnen offreren. Zulke gebouwen zweven als het ware boven de plek waarop ze in feite staan. Bewonder Le Corbusier’s Villa Savoy, die dit effect zelfs al gefotografeerd weet te bereiken.

.

.

Er zijn architecten die met hun bouwsels vrijwel steeds op dit resultaat mikken. Ando is de Meester op dit vlak en, niet me dunkt toevallig, iemand die uit Japan komt, het land waar Zen bloesemde.

.

.

Zouden de combinatie van de woorden subliem evenwichtig de juiste uitdrukking kunnen zijn om Ando’s Komyo-Ji Tempel te typeren – dromend, in elke geval balancerend tussen hemel en aarde, niettemin gemaakt van solide hout?

.

Sierksma, Montmorillon, 28.1/2022