Archief | Architectuur RSS feed for this section

DE DREIGING GETEMD

4 mrt

Toen ik nog een bescheiden globetrotter was, verzamelde ik stenen, al was het maar om me doormiddel van hun ruige kleuren de bezochte plekken en plaatsen te doen herinneren. Nu ik tegenwoordig zo dicht op deze indrukwekkend hoge rotswand woon, ervaar ik het gesteente als tegelijk opwindend en nogal intimiderend.

.

.

Verschillende typen rotssteen in het lagere gedeelte zijn bepaald geruststellend – rood en grijzig, van een hardere soort; de kleinere, soms echter nogal grote gaten in de gele, veel zachtere bovenste massa zijn daarentegen ontzagwekkend, zo niet angstaanjagend.

.

.

Deze natuurlijk muur, minstens twintig meter hoog, torent uit boven het smalle straatje dat deze rotswand van mijn huis scheidt; ook de afstand tussen deze wand en mijn buitenmuur is niet rustgevend. Die huismuur is weliswaar een comfortabele meter dik, toch ben ik ervan overtuigd dat het moment waarop de bovenste delen van de Berg van Morillon het gaan begeven, deze als een bulldozer niet alleen mijn muur, maar ook het hele huis onderste boven zullen keilen.

.

.

Net echt behulpzaam is de passage in het koopcontract dat mij de eigenaar van dit gebouw maakte, waarin wordt gestipuleerd dat in geval van schade of zelfs instorting van die buitenmuur de wederopbouw een hele meter binnen de huidige rooilijn plaats zal moeten vinden. Aangezien de Staat, na mijn woning tot een monumentaal Bâtiment de France te hebben bestempeld, een dergelijke clausule aan de koopvoorwaarden heeft weten toe te voegen, zou je allicht kunnen vermoeden dat die in feite hoopt op een dergelijke ramp. Het zou het Stadhuis de kans geven om de nauwe straat te verbreden, uiteraard ten gunste van restaurant-leveranciers en toeristen.

De beste manier om dergelijke sombere voorgevoelens weg te moffelen en om deze dreiging enigszins te temmen, lijkt om mezelf in mijn kloosterlijk kasteel terug te trekken, de ophaalbrug te hijsen en te gaan luisteren naar mijn favoriete Shostakovich pianokwintet en Ten Holts Canto Ostinato, met – vanuit mijn salon – de aandachtige blik gericht op die muur, als was het eenvoudig één van mijn prachtige schilderijen, in een eigen lijst.

.

.

Sierksma, Montmorillon 28.10/2021

OASE of: HET LIJDEN DER TAAL

16 feb

.

De titel van dit stukje had ook kunnen luiden: Lessen in Semantische Deconstructie. Overal ter wereld kregen zogeheten tehuizen voor oudjes een bijnaam; in Frankrijk noemen ze die mouroirs – plekken voor stervenden. Heel vaak gaat het om prefab constructies, uitgerust met minimumvoorzieningen; een kleine doucheruimte plus WC, een keukentje, vaak in een kamer waarvan de grootte afhangt van de beurs van degenen die hier zijn weggeborgen.

Na de bouw volgt, vanzelfsprekend, de morele veldslag om het vinden van een juiste naam. Dit tehuis in mijn woonstede Montmorillon doopte men OASIS. En klaar bent u, lezer: een snelcursus in semantische deconstructie, c.q. in eufemismen en Newspeak of hoe je het ook noemen wilt. Een naam als deze, Oase, suggereert een levensbron – water aan het eind van de tunnel, of liever gezegd, water na een uitputtende en uitdrogende tocht door de woestijn, zeg maar de woestijn des levens… In feite is dit tehuis voor iedereen die hierbinnen wordt gebracht zelf die woestijn. De meesten zin al aan het Alzheimeren, of bezig met al die trucjes van oude mensen van voorbij de houdbaarheidsdatum.

Mijn Moeder, die intussen 103 jaar oud is en die ik in Nederland achterliet toen ik naar hier emigreerde – zelf ook zodanig aangetast dat heen en weer reizen er niet echt meer inzit – kan met recht een non-persoon worden genoemd. Klinkt gruwelijk, zeker uit de mond van een zoon, maar het is niet schandelijk. Integendeel, ik was geen slechte zoon. Toen ze nog een leefbaar leven leefde, zorgde ik voor haar, samen met mijn zuster en enkele wisselende verplegers. Ze had nog plezier, bridgete nog driemaal per week na te zijn afgehaald door een auto, en ze dronk elke dag een halve liter niet al te beste sherry cum snacks. Toen begon ze met vallen – en vallen; het einde van het zelfstandig wonen was daar.

Het probleem tegenwoordig, voor wie op de oude dag in zo’n tehuis terecht komt, is natuurlijk dat de meeste van deze oudjes al aan diverse serieuze defecten lijden, waaronder een of andere vorm van Alzheimer. Waar je in zo’n tehuis vroeger kon rekenen op het vinden van schaak- of bridgepartners, wordt er nu zo lang gewacht met daarheen te gaan, dat er niemand meer is die dat nog kan. Zodoende kreeg mijn Moeder haar eerste desillusie, veroordeeld als ze was om de hele dag naar de TV te loeren – geen bridge meer, en helaas ook geen sherry. Niet al te lang na binnenkomst begon het geheugenverlies.

Nadat Alzheimer radicaal had toegeslagen, verdween in korte tijd alle herinnering. Op mijn vraag aan de gerontoloog van het tehuis, of ze mij of mijn zus nog herkende, luidde het antwoord ‘nee’. De conclusie was dat het zinloos was geworden om honderden kilometers op en neer te rijden om haar in een karretje rond te rijden of een spelletje te spelen, als dit ook met een willekeurige ander kon worden gedaan. Zoals zij tot non-persoon was geworden was ik dat logischerwijs voor haar ook.

Ze herkende mij niet meer als haar zoon – ze herkende niemand meer. Mijn zus gaat er, loyaal zoals dat heet, elke week nog steeds twee keer naar toe, en lijdt – me dunkt – aan de illusie haar nog steeds als moeder te ontmoeten. Ik besloot dat het genoeg was geweest. Toch heb ik medelijden met deze vrouw, die elke dag met een lift van haar bed wordt getakeld, dan weer moet worden opgetakeld om op de wc te kunnen zitten – mensonterend.

OASIS, hier in Montmorillon, heeft zelfs een zogeheten tuin.

.

.

Ter zijde van het tehuis ligt zowaar een echt park…

.

.

Deze boompjes lijken toch het meest op een goedgeslaagde metafoor voor de dood; de kleine ramen laten evenzoveel zon door als er licht in de zielen van de oudjes valt. Verdrietig genoeg ligt mijn weloverwogen euthanasie-codicil in de kluis van mijn vroegere arts in Haarlem, 1000 kilometer noordelijker. Hier in Frankrijk is euthanasie anathema, bij de wet verboden; dus zou mijn codicil hier toch waardeloos zijn.

Zo leef ik richting de eigen dood, voortdurend lastiggevallen door die semantische deconstructie, elke keer dat ik langs OASIS wandel – een destructie van alle betekenis, van elk woord, door het schijnbaar iets anders te laten betekenen dan hetgeen waarnaar het woord verwijst.

Maar ik ben een gelukkig mens – het nieuwe huis waarin ik nu leef is een echt huis en geen tehuis. Het is tevens mijn zelfverkozen doodskist; hier ben ik van plan te sterven, als het even kan precies op tijd en door mijn eigen hand, dus voordat het diepe donker van de mentale duisternis me overvalt. Ik ga nooit naar een tehuis als OASIS; ik wil geen non-persoon worden die door verplegers en familie wordt begroet als was het nog steeds een levende ziel – a Mensch.

.

Sierksma, Montmorillon 13.2/2022

KAFKA IN FRANKRIJK

12 feb

Daar kan ik ook niet veel aan doen – de indeling van mijn vertrekken is vaak nogal consciëntieus, vol ‘betekenissen’ en zo. Al was het maar, omdat vrijwel elke stoel of bank een nauwkeurige positie in de ruimte inneemt, zodanig dat een perspectief is gecreëerd, met in de zichtlijn ‘iets’ dat degene die daarop zit precies ziet zoals het gezien moet worden (althans volgens mij). Omdat ik zelden gasten heb, is dit alles vooral bedoeld voor mezelf. Dat ook vrijwel alle gewone objecten nog eens een vaste plek in huis hebben, is iets wat anderen – als ze hier al komen – mateloos kan irriteren.

Je zou die perspectieven louter als uitdrukking van een vergevorderd stadium van estheticisme kunnen beschouwen. À la… niet voor niets heb ik de aanzienlijke leeft van zesenzeventig jaren bereikt en ik doceerde ook nog eens esthetica. Die vaste plekken der dingen heeft toch vooral een prozaïscher oorzaak: mijn geheugen is altijd al zo bedonderd geweest, dat ik iets nooit meer terugvind wanneer het niet ‘op z’n plek ligt’ – en daar dus is teruggelegd…

Kafka heb ik er steeds van verdacht dat hij nog veel gekker was dan ikzelf. Ik liet in elk geval nooit, zoals hij wel, vrouwen zonder verdere boodschap in de kou staan, wachtend op een huwelijksvoltrekking… Een fundamenteel gebrek aan loyaliteit is hier aan de orde. Ook zit er iets wreeds en obsessiefs in zijn verhalen, iets waar je maar moeizaam een vinger op kunt leggen, iets dat lastig is te duiden. Veel van zijn verhalen kenmerken zich door een meedogenloze blik op mensen in onaangename situaties; het doet denken aan de onderzoeker die aandachtig en koel naar zijn insecten zit te loeren… Dwangneurose lijkt het trefwoord; het type neurose dat je terugvindt in dromen van mensen die keer op keer geplaagd worden door iets dat ze bijna voor het grijpen hebben – waarna het steeds opnieuw verdampt.

.

.

Deze foto combineert mijn perspectivische aandoening met Kafka’s obsessies. Dit ziet de onschuldige lezer niet onmiddellijk; daarvoor schrijf ik immers dit stukje. Wie goed kijkt – en dat is wat degene die in mijn mooie Art-Deco stoel zit zou kunnen doen – ziet een ceramische pop ter zijde van het niet aanwezige haardvuur in een houten namaakschouw. Wat meer close-up, en het bedoelde effect wordt duidelijk: de pop is onmiskenbaar een wachter naast een dichte deur.

.

.

In mijn verbeelding – een fantasie die ik vanzelfsprekend graag wil oproepen in degene in de Art-Deco stoel zit – is dit Kafka’s vermaarde Wachter voor Het Gerecht. Hij is het, die minzaam neerkijkt op de ‘landman’ die hem in het begin van het verhaal benadert en hem om toegang tot het gebouw vraagt.

  • ‘Kan niet’, is het antwoord.
  • ‘Later dan?’, luidt de vraag van de landman.
  • ‘Zou kunnen, maar niet nu…’

De man, die voor dit doel helemaal van het platteland naar de stad is gekomen, vindt het maar vreemd. Het Gerecht dient toch altijd toegankelijk te zijn… Zijn misère duurt jaren en jaren, dit in een verhaaltje van krap één pagina. Tegen de tijd dat het zover is gekomen dat de landman gaat sterven, buigt de wachter zich op diens wenken voor een laatste keer over hem heen.

.

.

  • ‘Wat wil je nu weer van me weten. Je bent werkelijk onverzadigbaar…’
  • De stervende man antwoordt: ‘Iedereen wil toch de wet nastreven. Hoe komt het dan toch dat, behalve ikzelf, hier in al die jaren niemand anders om toegang heeft gevraagd?’
  • Dan Kafka’s wrede plot: ‘Hier kon niemand anders worden binnengelaten, deze ingang was immers louter en alleen voor jou bestemd. Ik ga nu maar, en sluit haar af’.

Mijn gast in de Art-Deco stoel kan zoiets gewoonweg niet missen; zo is de ruimte van mijn salon nu eenmaal geordend. Dit beeld en dit perspectief zijn er immers louter voor deze gast…

.

Sierksma, Montmorillon 5.2/2022

GESLOTEN POORTEN

9 feb

.

Op mijn wandeling aan de overkant van de rivier, door de Lage Stad van Montmorillon, is een beetje helling opwaarts aan een nogal smalle straat een grote stenen poort zichtbaar, met daarin een grote houten deur. Ook die deur is indrukwekkend; ze is altijd gesloten – onvriendelijk is al te veel gezegd. Het doet denken aan dat kleine bord aan de voet van de heuvel waarop het kasteel Romefort staat, met daarop de hautaine mededeling: On ne visite pas – van bezoek is men hier niet gediend. Niet mis te verstaan…

Je mag aannemen dat de terreinen achter deze poortdeur, net als het huis dat daarover de heerschappij voert, even grandioos zullen zijn – wellicht te enorm, gegeven de toch kleine maat van dit stadje. Het was, of is misschien nog steeds, een hôtel – geen hotel in de Nederlandse betekenis van het woord, maar het stadse winterverblijf van een Grote Familie die de rest van het jaar buiten op haar château doorbrengt.

Terwijl je de hoek omgaat en de smalle weg loodrecht op deze Baskisch-rood geschilderde deur afwandelt, loop je inderdaad langs een prachtige, lange muur die je op het platteland vaak als kasteelomheining aantreft – een bescherming tegen loslopend wild, waaronder ongewenste mensen van niet-adellijk komaf, of simpelweg dienend als afscherming tegen te nieuwsgierige blikken. En, voorwaar, wanneer je aan het eind van deze laan opnieuw de hoek omslaat, is daar een enorme tweede, ditmaal zeegroene deur, dus parallel aan de eerste. Deze twee moeten welhaast één groot territorium in de sandwich nemen.

.

.

Het steenwerk werd onmiskenbaar vroeger al eens gerestaureerd; het straatnummer moet er in moderne tijden aan zijn toegevoegd. We weten dat het hier gaat om nieuwe kleren voor een oude keizer – sjieke, echte kledij in dit geval.

De deuren stammen vast nog uit dezelfde tijd als de hun stenen poorten die hier zo lang geleden al werden opgericht, zeg maar sinds de 18e eeuw; veel ouder in elk geval dan de mensen die hier nu wonen, misschien zelf wel ouder dan hun stamboom. Veel van dit soort bezittingen ging trouwens wegens adellijk geldgebrek over in nieuwe handen. Het hout wordt af en toe opnieuw geschilderd – eikenhout, eeuwenoud eikenhout dat door weer en wind mag zijn getekend, maar zelden rot. Een lik verf doet de rest.

.

.

Ware ikzelf een lid van de Familie, ik zou die deuren helemaal niet schilderen. Pas dat lijkt me deftig. Wanneer dit soort houtwerk onder de invloed van zon, regen en vorst veroudert, krijgt het een delicate, zijde-zilveren glans, beter passend bij een imposant verleden. Dergelijk gedistingeerd eikenhout vind je vaak als deuren van de schuren van eenvoudige boeren.

.

.

Maar zo’n suggestie gaat voorbij aan de ingebakken trekken van de Franse aristocraat. Deze ervaart een grondig verschil tussen hem en al die andere ‘standen’, een sentiment dat hem dicteert niets van doen te willen hebben met de sociale klassen van boeren, arbeiders, kleinburgers en bourgeoisie.  Voor de aristocraat stinkt geld nog steeds; ze raken het liever niet aan, laat staan dat ze er om willen bedelen – om bijvoorbeeld hun slecht onderhouden kastelen een lik verf te geven.

.

Sierksma, Montmorillon 6.1/2022

HEILAND TE PAARD

5 feb

.

Als ik het wel heb, zag ik deze ruïne van een beeldhouwwerk in Civray op de dag dat ik mijn eerste Covid vaccinatie kreeg. Het maakt deel uit van het fraaie front van de St. Nicolas:

.

.

Als er binnen in de kerk geen uitleg was gegeven, was de argeloze bezoeker, zo hij al een betekenis aan die merkwaardige voorstelling zou willen geven, hulpeloos geweest. Ook de toelichting houdt niet over:

.

.

Vestige, een rudiment – twee mooie woorden. Niet alleen is er geen ruiter zichtbaar, ook het paard is grotendeels zoek, al is het duidelijk dat het om een hengst ging. Het geheel heeft nu iets weg van de Carroll’s Glimlach van de Cheshire Cat… Een beetje Bijbelkennis is in dit geval nuttig. Er is, geloof ik, maar één enkel moment waarop Christus te paard zat, en volgens mij was dat geen paard, maar een ezel. [Ik laat even alle etymologische onzin over de uitroep “Christus te paard!” ter zijde.]

Het is op Palmzondag wanneer, omringd door spotters, Christus op een ezel Jeruzalem binnenrijdt. Voor insiders, en dat is vanzelfsprekend vrijwel elke gelovige lezer van het Evangelie, gaat het hierbij om één van de zeldzame gevallen van goddelijke ironie: wij, die het hele verhaal en dus zijn toekomst al kennen, wij weten immers dat het geen bespottelijke kletsmajor was, maar Christus Koning die door zijn vijanden slechts op een ezel was gezet.

De vraag is of het bij dit beeldhouwwerk in Civray gaat om een paard of om een ezel. Ik denk dat het kerkcommentaar klopt: zo te zien, was het wel degelijk een paard. De kunstenaar heeft voor een in het oog lopende beeltenis op een grootse kerk de geloofswerkelijkheid van Christus Koning willen aanduiden. Hij plaatste hem als een Vorst op een echte hengst, op een manier die doet denken aan het gangbare ruiterstandbeeld. De Christus – wellicht ontvreemd door een Reformatorische vandaal – is hier feitelijk al de overwinnaar die hij na zijn Kruisiging zal zijn, nadat hij heeft bewezen dat hij “de tempel zal afbreken, om haar in drie dagen weer op te kunnen bouwen…”

Er is een fraaie passage in Hegels werk, waarin de Duitse filosoof vertelt hoe hij, in het jaar 1806 te Jena, Napoleon onder het raam van zijn studeervertrek zag doorrijden. De latere Keizer zat op een schimmel die hij van een Ottomaanse sultan cadeau had gekregen. Hegel keek bewonderend neer op ruiter en paard, en hij besefte daarin “de Wereldgeest te paard” te ontwaren. De Geschiedenis, die als een ruiter voorbijkwam.

Het gaat me te ver om te suggereren dat Hegel in dit geval een beetje plagiaat pleegde, zeg maar na een bezoekje aan Civray. Hij kwam daar eenvoudig nooit. Maar de samenhang drong zich niettemin onweerstaanbaar aan me op.

.

Sierksma, Montmorillon 30.1/2022

BOURGEOIS SEMANTIEK

28 jan

.

Voilà, een fraai voorbeeld van een Maison Bourgeois! In eerdere Sequences gebruikte ik die uitdrukking al dikwijls, en er zullen ongetwijfeld stoute lezers zijn geweest die in hun diepste binnenste moesten giechelen. “De man beweert in Frankrijk te leven – De man denkt dat ie Frans spreekt – De man weet niet eens dat hier zou moeten staan: Maison Bourgeoise…” Tenslotte is het woord Maison inderdaad féminin. Toch zou je er goed naast zitten, dat wil zeggen, indien u een van die stoute lezers bent.

Wellicht had dit stukje beter Proletarische Semantiek moeten heten. Want wat drie-en-twintig jaar geleden gebeurde, was dit: Ik begon hier toen voor de helft van het jaar in een vlek te leven; wandelend verkende ik de omgeving. Mijn snel tot vriend geworden buurman Roland vertelde ik over het prachtige huis dat ik ten noorden van ons gehucht had gezien – een Maison Bourgeoise vertelde ik, trots op mijn kennis van de taal.

.

.

Uit louter verlegenheid durfde ik later, toen ik inmiddels een phone met camera had, nooit van te dichtbij een opname te maken. Maar geloof me: een prachthuis! Op een dag ontmoette ik de eigenaar en daagde hem tot een partij schaak uit. Hij bleek de broer van degene die het château een eind verder op bewoont; ook hijzelf is van adel, een Baron. En garde, schreef ik hem – wat een kans om een bourgeois te verslaan…! Hij weigerde, waarschijnlijk bang dat ik, voor het geval hij zou verliezen, dit zou rondbazuinen en aan Roland zou vertellen die vroeger op een van zijn boerderijen ooit landarbeider was geweest. Kortom, zo word je als vanzelf een beetje verlegen.

.

Roland – intussen helaas dood.

.

Roland was mijn enige Franse vriend. Waarom hem in dit verhaal opvoeren? Omdat hij het was die me altijd corrigeerde waar het mijn Frans betrof. “Nee, niet een Maison Bourgeoise – zoiets heet hier une Maison Bourgeois.”Voor deze man uit het volk, een vroegere landarbeider die later opklom tot ambtenaar-secretaris van de dorpsgemeente, wordt een Huis zoals dit vernoemd naar de sociale klasse van de eigenaar. Dat mijn would-be schaak-aristocraat in Parijs als advocaat zijn inkomen verdient, maakt het er in dit geval tegelijk wat gecompliceerder en wat gemakkelijker op. Hoe dit ook zij, een dergelijke Huis dient benoemd te worden naar de sociale status van de eigenaar, niet volgens de vrouwelijke sekse van het zelfstandig naamwoord.

Behalve ambtenaar te willen worden, zou iedere Fransman ook dolgraag eigenaar van zo’n prachtig Maison Bourgeois willen zijn. Het past wonderwel bij de universeel-Franse en dus burgerlijke ideologie van het formalisme – tenslotte is elke Fransman citoyen… Een dergelijk huis is kubisch, met een vrijwel symmetrische plattegrond vanbinnen, een nette centrale hal, en met een stoer, degelijk zij het toch elegant uiterlijk zoals blijkt op mijn eerste foto.

.

.

Ergens, in het diepste diepe van mijn ziel, moet ik welhaast een Fransman zijn. Ik heb dergelijke huizen steeds bewonderd en bemind, misschien ook wel omdat er vrijwel altijd een fraaie tuin mee verboden is… Mijn Huis aan de Rivier de Gartempe, waarvan ik zowel de eigenaar als de bezitter ben en waarvan ik intens geniet, is honderden jaren oud, waarschijnlijk stammend uit een tijdsgewricht waarin het kubische model Maison Bourgeois nog niet in de mode was.

.

.

Vrijwel zeker ben ik ervan, dat het ver voor mijn tijd diende als pension, op de bedevaart Route de Compostella, dit voor langere tijd. Daarvóór moet je op grond van het ‘plan’ van deuren en ramen in de buitenmuur wel concluderen, zal het tenminste ten dele hebben gediend als pakhuis van een echte handelaar in waren die over de rivier werden verscheept. Mijn huis ligt vlak bij de vroegere douanegebouwen aan beide zijden van de Vieux Pont. Zijn nakomelingen hebben denk ik, aan het eind van de 18e eeuw, aan de rechter kant, een huis tegen de eerste twee aangebouwd. Ik bewoon nu alle drie huizen tegelijk…

.

.

Aangezien ik ooit een ‘organisch intellectueel van de arbeidersklasse’ ben geweest [zoals Gramsci me zou hebben gedefinieerd]; en omdat ik ooit ook nog eens docent esthetica aan de Universiteit was, een ambtenaar dus, moet ik een simpele kleinburger zijn, een petty bourgeois [zoals die andere man, Marx, mijn klassepositie zou hebben gedefinieerd]. Hoe je het dus ook bekijkt, ik moet welhaast boven mijn stand leven. Maar ik doe mijn best om geen kapsones te hebben, om dit heerlijke Jiddische woord voor zelfvoldane hoogmoed nog eens te mogen gebruiken.

.

Sierksma, Montmorillon 19.1/2022

UIT DE HENGSELS

8 jan

.

.

Wie deze foto bekijkt, denkt dat er in het hoofd van de fotograaf iets scheef zit – dus in mijn hoofd. Mij doet de opname denken aan een valse oom van mijn ex-vrouw die steeds van zijn reizen terugkwam met foto’s die, op tenminste de helft, verre familieleden onthoofd afbeeldden. Man kon niet omgaan met de camera.

In dit geval sta ik echter in voor het waarheidsgehalte van deze foto. Dat heb je nu eenmaal met nogal wat Franse oude gebouwen en gebouwtjes; die gaan scheef staan – en men laat het erbij. Zal onze tijd wel uitzingen… Dit huis is zo scheef als ik het destijds fotografeerde. Mij deed het al ter plekke denken aan het bouwsel in de wonderlijke tuinen van Bomarzo, een gebouw dat niet voor niets Het Scheve Huis wordt genoemd. In dit geval was het echter opzet van de kunstenaar-architect.

.

.

Wat de bedoelingen van de ontwerper waren? Dat blijft gissen. De eigenaar van het park, Orsini, spreekt over wonderen die er in zijn tuin te vinden zijn; je hoeft ze niet in de wijde wereld op te zoeken – ‘Hier zijn ze!’ Dit suggereert speelsheid en een drang tot epateren. Toch lijkt me dit Scheve Huis behept met een zogeheten boodschap: hoe fragiel is de wereld niet, ook al geloven we vanzelfsprekend in la Terra Firma – de stevige bodem onder onze voeten.

Wellicht spreekt die boodschap directer tot lieden die rond de Vesuvius of de Etna wonen, of op een Canarisch eiland waar de aarde siddert en waar een vulkaan bij tijden wijlen zijn vlammen en gruis de kosmos in slingert. Voor platte Nederlanders, oer nuchter als ze wel genoemd worden, riekt zoiets al gauw naar onzin. Doe maar gewoon, dan doe je al gek genoeg…

Maar iemand met wat filosofische goede wil zal allicht in het Bomarzo-huis een metafoor zien voor de kwetsbaarheid, niet zozeer van de fysieke wereld, als wel van ons sociale heelal waaraan doorgaans mensen een eveneens vanzelfsprekende soliditeit toedichten. Slechts af en toe verwijden zich de haarscheuren in het sociale weefsel tot waarachtige ravijnen van burgeroorlogen, opstanden en geweld. La Terra Trema.

Wie, zoals ik, sinds twee jaar in een gebouw leeft dat al eeuwen heeft getrotseerd, is allicht eerder gevoeliger voor dit soort ruïneuze symboliek – voor beelden en bouwsels die hun en ons verval lijken aan te kondigen. Dit is wat ik elke dag zie, hetzij verlicht door de opkomende morgenzon, hetzij door mijn leeslamp:

.

.

Het enige dat, zeg maar, ‘haaks’ genoemd kan worden is de niet al te lang geleden geplaatste nieuwe deur. Maar ‘haaks’ waarop? Aangezien de uitstekende timmerman een excellente waterpas heeft gebruikt, zal het toch ‘haaks op de wereld’ moeten zijn. Dit betekent echter dat hier verder alles scheef staat of hangt: de muur van een meter dik ter linkerzijde, de muur idem ter rechterzijde en, niet te vergeten, het hellende plafond. Regelmatig geeft me dit de kriebels, maakt me onzeker over alles en nog wat, zoals ook het Scheve Huis in Bomarzo dit deed; dat was in elk geval ‘kunst’…

Dit moet zeker het oogmerk zijn geweest van schilder en aquarellist Plokker, toen hij in een plaatsje in Chios dit meesterwerkje tekende:

.

.

In eerste instantie denk je dat een aardbeving tijdens het schildwerk al aan de gang is geweest; pas daarna besef je het spel dat de kunstenaar speelt met schaduwen die het doen lijken alsof er van alle bouwsels geen enkel rechtop staat – wat niet het geval is. Onzeker makende kunst – toch het oogmerk van alle grote kunst: of het nu de ontregeling betreft van onze aardkloot, het sociale weefsel of de vermeende stabiliteit van onze bovenkamer.

.

Sierksma, Montmorillon 7.1/2022

UIENHUIS

13 nov

Je ziet het vaak bij afbraakhuizen – wanneer, pand voor pand, een hele stadsstraat tegen de vlakte gaat. Opeens verschijnt de geleefde binnenkant van een woning, datgene wat de bewoners al die tijd angstvallig aan jouw oog hadden onttrokken: achtergelaten spullen; een aan de muur bevestigde kast; resten behang, soms beschreven; lichte plekken, waar vroeger iets heeft gehangen – je zou willen weten wat…

.

.

Dit is ook een woning, zij het een soort huis dat deel uitmaakt van een groter kasteel. Ik ben er niet uit: Is hier het verval langzaam bezig een gebouw te pellen, als was het een ui, te beginnen bovenaan, bij die woning? Gaan we na nog wat jaren verval eindelijk ook de lang verborgen binnenkant daarvan aanschouwen? Of werd dit huis pas bovenop het kasteel gebouwd, later dus, nadat het slot al lange tijd aan het ruineren was, althans gedeeltelijk in verval?

De kwaliteit van de muur van het huis vergelijkend met die van de kasteelmuur, zou je op het laatste kunnen gokken. Voor hetzelfde geld kan je echter veronderstellen dat men, na het pellen, het voortgaand verval van de woning, die al lang onderdeel van het bouwwerk was, heeft proberen te remmen door de muur daarvan te herstellen.

De duiven op het dak zal ’t trouwens een rotzorg zijn.

Sierksma, Montmorillon, zomer 20212

MINI RUÏNE

19 aug

.

Met gevaar voor eigen leven, en met gevaar voor dat van anderen – te voet een snelweggetje over. Om dit te mogen fotograferen. Wat een ruïneuze pracht! Een weeskind onder de dingen. Niet, omdat ik geen idee zou hebben waarom het gaat; veeleer omdat ik onmiddellijk wist wat het is en was, bang ’t al rijdend slechts in een flits te hebben mogen aanschouwen. De auto liet ik aan de overkant staan, in de berm, vrijwel in de greppel; hier keren is onmogelijk. Mijn automobiel – weliswaar de onnozele onder de hedendaagse pomo-beweegmachines, niettemin een verfijnde machine vergeleken bij wat hier ooit in de jaren ‘30/’50 tankte. Tót het moment waarop het stationnetje, vrij plots, zoveel auto’s niet meer aankon. Een mini-ruïne, International Style. Tegelijk nationaal, zó Frans: nergens ter wereld laat men zoveel oude gebouwen en gebouwtjes zó verslonzen – oude boerderijen in verlaten vlekken, prachtarchitectuur in de stad, in verval of vernield door de aanleg van niet-passende pleinen. Was de trein de technische beweger van de 19e eeuw, de auto met zijn plofmotor werd de aandrijver van de kapitalistische ontwikkeling in de vorige eeuw. Kapitalisme – volgens een wijze geleerde niets dan creatieve destructie. Een ander genie noemde het ooit, nogal poëtisch: Moralischer Verschleiss…

.

.

Sierksma, Montmorillon, Augustus 2021

PRACHT of MACHT

25 jun

Miniaturen voor mijn maîtresse 39

Frank Lloyd Wright wilde zijn huizen homogeen, ja zelfs organisch laten zijn; alles daaraan en daarin diende in eenheid te harmoniseren. De door hem afgeleverde huizen werden de toekomstige eigenaar aangeboden onder de voorwaarde dat niets aan of in het huis mocht worden veranderd. De meubels werden ‘mee’ ontworpen, de kleurschakering werd vastgelegd. Wie later het ‘prairie-bruin’ wenste over te schilderen met steenrood, wachtte de gram van F. L. Wright, of van degenen die zijn nalatenschap beheren.

Wright ging met zijn voor hemzelf en zijn vrouw ontworpen woonhuis nog verder. Hier ontwierp hij zelfs de kleding van zijn echtgenote, die ze thuis in Oakpark (Chicago) diende te dragen. Er wordt niet vermeld of ze zich bij de overgang van de ene naar de andere kamer steeds diende om te kleden…

Dit allemaal lezend, dacht ik aan een eigen utopietje: een wettelijk voorgeschreven eenheidskleur voor de gordijnen van grote flatgebouwen, opdat de eventuele esthetische kwaliteit van het bouwwerk, alsmede die van het urbane landschap rondom, niet zou kunnen worden aangetast door de rampzalige gordijnvariatie waartoe het dier ‘mens’ smackhaft in staat is. Ik dacht tegelijk dat het een zege voor diezelfde mensheid is, dat ik bij uitnemendheid ongeschikt ben voor het uitoefenen van politieke macht.

Maar een probleem is het: pracht of macht? Zijn de japonnen voor Mevrouw Wright de uitdrukking van een mannelijke drang tot het bezetten van de andere sekse, wellicht zelfs van het uitvlakken daarvan door de viriele blik die angstig naar harmonieuze eenheid zoekt? Of ging het om een liefdevol verzoek om de speciaal voor haar ontworpen prachtkledij te dragen? Liefde, kortom, voor haar en voor de pacht van zijn gebouw…

Sierksma, Haarlem 12.10/1989