Tag Archives: Bestuurskunde

GRAAIEN, INKOMEN, NOBLESSE

12 apr

ONFRISSE FRISSEN LEUTERT

Paul Frissen, geboren te Puth (1955), is hoogleraar Bestuurskunde en decaan van de Nederlandse School voor Openbaar Bestuur in Den Haag. Tja, dat vergt tijd en arbeid. Wanneer hij een stukje voor het Financiële Dagblad schrijft, wordt dit allicht schnabbelwerk. Het is niet de eerste keer.

Slijk der aarde heet het deze keer [FD 8.4.15] – het gaat over ‘onontkoombaar verschil’ in ‘de werkelijkheid’, een verschil dat ook nog eens van ‘grote esthetische betekenis is’. Bourdieu wordt erbij gehaald: goede smaak wordt gedefinieerd door ‘de aanzienlijken’.

Intussen ben ik het spoor geheel bijster – waar gaat dit in vredesnaam over. Dan opeens: Geld! Het gaat over hoge inkomens en over ‘oud’ geld dat vroeger jong was en minder beschaafd werd verworven. Dit vergeten de oudgelders wel eens… Dan wordt er toch nog een hamvraag uit Frissens mouw geschud – we zijn wel twee hele kolommen verder:

“Is er geen rechtvaardig verworven rijkdom? Dat is een vraag waarop de filosofie al eeuwen vergeefs een antwoord probeert te geven.” Wablief – de filosofie? Op die vraag geeft ‘de’ politiek een antwoord, bijvoorbeeld een revolutie die korten metten maakt met idioot hoge salarissen.

Wat Frissen even verwart, is ideologie met filosofie. Ideologie is een geheel van door een groepering gedeelde sociale vooroordelen; filosofie doet, wanneer het lukt, een poging sine ira et studio na te gaan hoe die verschillende vooroordelen zich verhouden.

Een filosoof kan ideologie bedrijven onder het mom van filosofie. Paul Frissen haalt Rousseau aan, die zou hebben beweerd dat ‘eigendom diefstal is’. Slecht aanhalen wijst in elk geval op slechte filosofie. Het was de anarchist Proudhon – een ideoloog en geen filosoof – die dit zei: La propriété, c’est le vol.

Rousseau, in zijn Droits de l’Homme et du Citoyen beweerde in 1789 juist ‘dat eigendom een onvervreemdbaar en heilig recht is, dat aan niemand kan worden ontnomen’. Dat dezelfde Rousseau later ook meende dat uit eigendom corruptie voortkomt, is een tweede. Frissens kennis van de ‘filosofie’ dient te worden opgefrist – hij is toch hoogleraar.

Vervolgens komt de bestuurskundige over Marx te spreken – ook al een lastig sujet om te citeren. Die schreef immers nu eens als filosoof, dan weer als econoom en regelmatig ook als politicus-ideoloog. Wat ontleent de wijze Frissen aan de oude Marx: ‘De geschiedenis zou eindigen met de immanent rechtvaardige en wetenschappelijk onafwendbare collectivisering van bezit’.

Hoe kan in vredesnaam iets ‘wetenschappelijk onafwendbaar’ zijn! Wat is dat: ‘immanent rechtvaardig’? Wijs me de Marx aan die dit schreef.

Kwalijker dan deze onfrisse kletskoek is natuurlijk, dat zo het kernbegrip van de communist Marx wordt gemaltraiteerd. Die had het, net als trouwens de anarchist Proudhon, over eigendom – dit onderscheiden van bezit. Eigendom behelst het juridisch en door de staatsmacht gesanctioneerde bestuur (Frissen, opgelet!) over productiemiddelen. Bezit daarentegen is het vermogen van mensen om bepaalde middelen daadwerkelijk te gebruiken: dat kunnen productiemiddelen zijn die een arbeider wel, maar de eigenaar helemaal niet kan bedienen; het kan ook het ruitervermogen zijn om een gehuurd paard magistraal te berijden.

Frissen gooit er nog wat ‘meritocratie’ tegen aan en schrijft dan opeens: ‘Dat brengt me wel bij Max Weber…’ Tja het zal wel, maar de duistere dwaalwegen die daarvoor nodig zijn brengen de lezer geheel van de wijs.

Ook wat hij over Weber te berde brengt is weer kletskoek. Die zou ‘de verwantschap tussen het ascetisch puritanisme van Calvijn en de geest van het kapitalisme’ hebben opgespoord. In Frissens vertaling: ‘Kapitaalaccumulatie dient de continuïteit van de onderneming, niet het persoonlijk genot van de ondernemer.’

Maar daar gaat het bij Max Weber helemaal niet om. Weber schreef over het volgende: De gereformeerde dient te werken ad majoram gloriam dei, ter meerdere glorie van god. Belangrijker nog: Omdat hij geloofd in predestinatie c.q. uitverkorenheid, doch niet zeker weet of god hem heeft uitverkoren, dient de gereformeerde hard te werken en succes te hebben. Immers: Aan de vruchten herkent men de boom… Daarom mag de calvinistische ondernemer niet genieten en investeert hij zijn winst in het bedrijf.

Het kapitalisme van tegenwoordig kent nog maar zeer weinig calvinisten onder haar CEO’s of hoe hun afkortingen ook mogen luiden. Aan hen – zoals Frissen doet – middels Weber appelleren om, zoals het ‘oude geld’ dit intussen doet, zich door ‘noblesse’ als ‘behulpzaam richtsnoer’ te laten verplichten tot minder graaizucht, het is een giller.

Zoals het hele stukje van Frissen een giller is. Kom op, FD: schrappen die man, weg met deze columns!

Bevalt u dit blog, stuur het aan vrienden en kennissen

Bezoek ook mijn andere blog: sierksmatwee.wordpress.com