Tag Archives: Bezit

BEZITLOOS FILMKIJKEN

4 apr

Volgens kenners van de toekomst is de economie binnenkort ‘bezitloos’. De mens neemt genoegen met abonnementen op toegang tot zaken; het persoonlijk eigendom vindt men niet meer nodig.

Let op mijn verandering van term: van bezitloos naar eigendomloos. Die twee worden altijd verward. Eigendom is echter louter een juridische titel: iemand kan eigenaar zijn van iets, zonder het te bezitten – bijvoorbeeld van een huis, dat hij verhuurt. De huurder is echter de bezitter.

Bezit is het liefdevol en intensief omgaan met dingen en mensen; die zo goed leren kennen, dat je voor hun onderhoud kunt zorgen, en van dat onderhouden kunt genieten.

Een vaste overtuiging van uw schrijver: wie niet kan bezitten; wie als zogenaamde nomade zonder bezittingen door het leven denkt te kunnen gaan, zeg maar als een vlinder, is zelfs geen vlinder. Die is tenminste nog mooi. Wie zich niet hecht aan dingen, kan zich ook nooit echt hechten aan mensen.

Zo huiver ik bij de gedachte dat ik via Spotify mijn muziek zou moeten ‘oproepen’ – zonder schijven en platen te bezitten. Ook zou ik me hoogst ongelukkige voelen als abonnee van Netflix. Mijn wereld is die van de dvd-verzameling, waarvoor een speciale kamer is ingericht.

inzoom (2)

Ik houd met behulp van oranje stickertjes nauwkeurig mijn waardering van alle films bij. Af en toe verfijnt zich de hiërarchie, komt er een zes-sticker categorie bij, omdat ik een meesterwerk heb gevonden – hors categorie. Dan moet er op andere boxjes vaak weer worden bijgeplakt; ik moet beslissen of die en die film echt een extra sticker verdient.

inzoom (1)

In mijn studeervetrek heb ik nog een serie kastjes, die de naam Dustbin/Vuilnisvat/Mestvaalt van mijn Kijkgeschiedenis hebben gekregen. Daarin verdwijnen alle films die het niet waard zijn bevonden om zelfs zonder oranje sticker in de dvd-kamer te blijven staan. Deze begraafplaats is voor de wit-gestickerde dvd’s, waarvan er soms eentje ook een oranje sticker kreeg, bijvoorbeeld als deze ‘heel slecht’ is, maar wel knap opgenomen.

dustbin

Dit is mijn dvd-bezit. Het hoort bij mij en ik hoor bij mijn films. Mezelf en mijn films overgeven aan de leegte van cyberspace – het zou neerkomen op suïcide en moord.

Sierksma 4.4.18

TONEN IN EIGENDOM

14 nov

Onder de titel ‘money, money, money, maar niet voor de maker’ bericht het ochtendblad over auteursrecht en muziek. [VK14.11.15] Ik besef het: heel wat minder belangrijk dan het bericht op de eerste pagina’s over de vier aanslagen in Parijs. Maar daarover valt niet veel zinnigs te schrijven.

Dus: Noten in Eigendom.

‘Componisten moeten toestaan dat de topmannen van de reclamemuziek-bureaus ook als componist worden opgevoerd’. Bij reclamemuziek denk ik dan eerst: So what? Maar dat is onzin, een componist is een componist en dat blijft hij ook als er poen mee is gemoeid. Dus is wat deze zin beschrijft een gotspe.

Auteursrecht ontstaat automatisch, louter door het maken van een werk. Als jij een muziekstuk componeert ben jij de auteur van de compositie. Zodra het werk gemaakt is, rust daarop auteursrecht. Het gros van de Nederlandse muziekauteurs heeft zijn rechten overgedragen aan Buma/Stemra.

Het gaat niet alleen om makers van jingles, ook ‘klassieke’ componisten hebben ermee te maken. Nota bene hun eigen organisatie Buma Stemra is keer op keer verwikkeld in onverkwikkelijke affaires betreffende geld.

Slordig taalgebruik negeert het grondige verschil tussen ‘eigendom’ en ‘bezit’. Eigendom is van een zeg maar ‘racistische’ orde. De grondeigenaar, de fabrikant, ook de eigenaar van een auto – ze beschouwen iedereen die in de buurt komt of over hun muur heen klimt als van een vreemde planeet, als hun prooi, ongeacht of het om een dier of om een mens gaat. Eigenaren vormen een ras apart.

Wie echter iets bezit is niet vanzelfsprekend de eigenaar. Als alles klopt, maakt hij juist liefdevol gebruik van dat bezit – hij verzorgt het, hij bemint het, hij leent het uit of hij schenkt iets weg. Op land en in de fabriek verrichten meestal anderen, niet-eigenaren de arbeid. Wie iets bezit – gereedschap, een rijdier, grond – werkt veelal met liefde, zich aanpassend aan de eisen der dingen, ook als hij niet de eigenaar ervan is.

Mimesis, reciprociteit, do ut des, ik geef opdat jij geeft!

Eigendom is een juridische categorie: een eigenaar heeft jurisdictie over wat er met zijn eigendom al dan niet gaat gebeuren, hoe het gebruikt moet worden en waartoe. Ook heeft hij zeggenschap over het product dat met zijn eigendom wordt geproduceerd. Bezit van iets verwijst juist naar het vermogen om er op een bepaalde manier gebruik van te maken, dank zij zelf ontwikkelde kennis en vaardigheden die zowel zelfbeheersing, als de beheersing der dingen mogelijk maakt. Van groot belang is, dat wie iets bezit vanzelfsprekend kennis heeft van de eigenschappen van de dingen waaraan hij zich zal moeten schikken om ze te kunnen beheersen. Denk aan de kwaliteitsruiter op zijn paard, de schermer met zijn floret, de arbeider en zijn gereedschap.

Bezit is kortom een reciproque verhouding van twee verschillende, maar gelijkwaardige grootheden die samenkomen, waarbij de bezitter beseft dat hij het ding nooit volledig naar eigen evenbeeld kan maken. Eigendom tendeert veeleer naar gelijkschakeling, volledige onderschikking van dingen en mensen aan de ruimte- en tijdscoördinaten van de eigenaar. De eigenaar wil zijn wil opleggen; de bezitter kent de wijsheid van het “Niet mijn wil – de Uwe”.

De componist, de maker der tonen is vanzelfsprekend de bezitter en in eerste instantie ook de eigenaar. Door die overdracht van zijn auteursrecht aan een instelling splitst hij die twee aspecten.

Dat in de postmoderne kapitalistische maatschappij misbruik van die splitsing wordt gemaakt, kan niet verbazen – dit kapitalisme is er op gebaseerd.

Dat echter een of andere poenmalloot doorgaat voor ‘componist’ is en blijft van de gekke. Als gezegd: taalsubtiliteit is vreemd aan dit

tijdsgewricht van de logomagie.

BEZOEK OOK sierksmatwee.wordpress.com

Sierksma 14.11.15

GRAAIEN, INKOMEN, NOBLESSE

12 apr

ONFRISSE FRISSEN LEUTERT

Paul Frissen, geboren te Puth (1955), is hoogleraar Bestuurskunde en decaan van de Nederlandse School voor Openbaar Bestuur in Den Haag. Tja, dat vergt tijd en arbeid. Wanneer hij een stukje voor het Financiële Dagblad schrijft, wordt dit allicht schnabbelwerk. Het is niet de eerste keer.

Slijk der aarde heet het deze keer [FD 8.4.15] – het gaat over ‘onontkoombaar verschil’ in ‘de werkelijkheid’, een verschil dat ook nog eens van ‘grote esthetische betekenis is’. Bourdieu wordt erbij gehaald: goede smaak wordt gedefinieerd door ‘de aanzienlijken’.

Intussen ben ik het spoor geheel bijster – waar gaat dit in vredesnaam over. Dan opeens: Geld! Het gaat over hoge inkomens en over ‘oud’ geld dat vroeger jong was en minder beschaafd werd verworven. Dit vergeten de oudgelders wel eens… Dan wordt er toch nog een hamvraag uit Frissens mouw geschud – we zijn wel twee hele kolommen verder:

“Is er geen rechtvaardig verworven rijkdom? Dat is een vraag waarop de filosofie al eeuwen vergeefs een antwoord probeert te geven.” Wablief – de filosofie? Op die vraag geeft ‘de’ politiek een antwoord, bijvoorbeeld een revolutie die korten metten maakt met idioot hoge salarissen.

Wat Frissen even verwart, is ideologie met filosofie. Ideologie is een geheel van door een groepering gedeelde sociale vooroordelen; filosofie doet, wanneer het lukt, een poging sine ira et studio na te gaan hoe die verschillende vooroordelen zich verhouden.

Een filosoof kan ideologie bedrijven onder het mom van filosofie. Paul Frissen haalt Rousseau aan, die zou hebben beweerd dat ‘eigendom diefstal is’. Slecht aanhalen wijst in elk geval op slechte filosofie. Het was de anarchist Proudhon – een ideoloog en geen filosoof – die dit zei: La propriété, c’est le vol.

Rousseau, in zijn Droits de l’Homme et du Citoyen beweerde in 1789 juist ‘dat eigendom een onvervreemdbaar en heilig recht is, dat aan niemand kan worden ontnomen’. Dat dezelfde Rousseau later ook meende dat uit eigendom corruptie voortkomt, is een tweede. Frissens kennis van de ‘filosofie’ dient te worden opgefrist – hij is toch hoogleraar.

Vervolgens komt de bestuurskundige over Marx te spreken – ook al een lastig sujet om te citeren. Die schreef immers nu eens als filosoof, dan weer als econoom en regelmatig ook als politicus-ideoloog. Wat ontleent de wijze Frissen aan de oude Marx: ‘De geschiedenis zou eindigen met de immanent rechtvaardige en wetenschappelijk onafwendbare collectivisering van bezit’.

Hoe kan in vredesnaam iets ‘wetenschappelijk onafwendbaar’ zijn! Wat is dat: ‘immanent rechtvaardig’? Wijs me de Marx aan die dit schreef.

Kwalijker dan deze onfrisse kletskoek is natuurlijk, dat zo het kernbegrip van de communist Marx wordt gemaltraiteerd. Die had het, net als trouwens de anarchist Proudhon, over eigendom – dit onderscheiden van bezit. Eigendom behelst het juridisch en door de staatsmacht gesanctioneerde bestuur (Frissen, opgelet!) over productiemiddelen. Bezit daarentegen is het vermogen van mensen om bepaalde middelen daadwerkelijk te gebruiken: dat kunnen productiemiddelen zijn die een arbeider wel, maar de eigenaar helemaal niet kan bedienen; het kan ook het ruitervermogen zijn om een gehuurd paard magistraal te berijden.

Frissen gooit er nog wat ‘meritocratie’ tegen aan en schrijft dan opeens: ‘Dat brengt me wel bij Max Weber…’ Tja het zal wel, maar de duistere dwaalwegen die daarvoor nodig zijn brengen de lezer geheel van de wijs.

Ook wat hij over Weber te berde brengt is weer kletskoek. Die zou ‘de verwantschap tussen het ascetisch puritanisme van Calvijn en de geest van het kapitalisme’ hebben opgespoord. In Frissens vertaling: ‘Kapitaalaccumulatie dient de continuïteit van de onderneming, niet het persoonlijk genot van de ondernemer.’

Maar daar gaat het bij Max Weber helemaal niet om. Weber schreef over het volgende: De gereformeerde dient te werken ad majoram gloriam dei, ter meerdere glorie van god. Belangrijker nog: Omdat hij geloofd in predestinatie c.q. uitverkorenheid, doch niet zeker weet of god hem heeft uitverkoren, dient de gereformeerde hard te werken en succes te hebben. Immers: Aan de vruchten herkent men de boom… Daarom mag de calvinistische ondernemer niet genieten en investeert hij zijn winst in het bedrijf.

Het kapitalisme van tegenwoordig kent nog maar zeer weinig calvinisten onder haar CEO’s of hoe hun afkortingen ook mogen luiden. Aan hen – zoals Frissen doet – middels Weber appelleren om, zoals het ‘oude geld’ dit intussen doet, zich door ‘noblesse’ als ‘behulpzaam richtsnoer’ te laten verplichten tot minder graaizucht, het is een giller.

Zoals het hele stukje van Frissen een giller is. Kom op, FD: schrappen die man, weg met deze columns!

Bevalt u dit blog, stuur het aan vrienden en kennissen

Bezoek ook mijn andere blog: sierksmatwee.wordpress.com

DE ZIEL

2 nov

Toen de puberteit me overmeesterde zette ik van de ene dag op de andere geen bril meer op. Weliswaar had ik toen nog niet mijn min-9 glazen van nu, toch was het aantal dioptrieën al aanzienlijk. Ik had geen trek meer in de wereld, ik had er geen zin meer in om, zoals ik het op een vraag van mijn moeder fijntjes formuleerde, “de vuiltjes te zien.” Dat was natuurlijk om haar voor veel verschrikkelijker informatie te behoeden – het simpele feit dat niet alleen de wereld me weerzin was gaan inboezemen, maar vooral ook mijn eigen bestaan daarin.

Dat gevoel raakte ik moeilijk wijt. De hechting aan mijn zelfvernietiging duurde tot voorbij mijn veertigste. Toen verdween als bij toverslag ook mijn maagzweer. Tot dat moment verliet ik, op vakantie met vrouw en kinderen, elke zomer in mijn eentje een Frans kampeerterrein voor een kort bezoek aan het dichtst bijzijnde stadje, alwaar ik uitgebreid voor de etalage van de lokale vuurwapenhandelaar stond te mediteren.

Toen ik, na jaren, voor het eerst een dergelijke winkel daadwerkelijk was binnengegaan en kieskeurig diverse wapens had betast en er ten slotte compleet met kwitantie een te hebben aangeschaft, vroeg de eigenaar me bij het overhandigen van het zware pakje alsnog om mijn vergunning. Die had ik niet. Al die jaren had ik in de veronderstelling geleefd dat zoiets niet nodig was in een land waarin al dit gevaarlijke vuurwerk open en bloot in winkels wordt geëtaleerd, een land waarin vrijwel iedereen jaagt. Ten slotte had ik lang genoeg in The States gewoond… Waarom dan niet jagen op mijzelve? Het pakje gaf ik terug aan de winkelier.

Jarenlang herhaalde ik dit bezoek, vanaf de dag van de mislukte aanschaf hield ik het echter bij de etalageruit en tuurde alleen nog naar al het verleidelijke spul daarbinnen. Mijn voorkeur ging uit naar de revolver. Op een ondoorgrondelijke wijze paste deze beter bij mijn suïcidale fantasie dan het platvloerse pistool, dat me geschikter leek voor het doden van anderen.

Deze hersenschim vertoonde net als bij veel andere zelfmoordkandidaten een obsessieve eentonigheid. In een intussen weggegooid dagboek uit die jaren omschreef ik het, voor zover mijn herinnering strekt, als “een monotoon en hysterisch theatertje waarin acteur en publiek samenvallen.” Veel interessante, vooral ook mooie wapens passeerden sindsdien mijn revue. Toen opeens was het voorbij, die drang. In een nieuw dagboek schreef ik: “Wie het vóór zijn veertigste niet doet, doet het nooit meer.”

“Dat valt te bezien” noteer ik nu aan het begin van dit nieuwe millennium. Wat overkomt me? In plaats van, zoals in mijn jeugd, de bril af te zetten om een wereld en daarmee mezelf te negeren, loop ik hier in La Roche al maandenlang met buitenshuis mijn leesbril op, een bril die toch vooral bestemd is voor huiskamer of studeervertrek. De verrekijkbril steekt soms een week lang onaangeroerd in haar koker. Ik zie net voldoende om opnieuw te kunnen zeggen dat ik “de vuiltjes niet wil zien.” Buiten leef ik in mijn interieur, zodanig verward ingericht dat ik mijn lezer daarmee niet lastig wil vallen.

“Ha, het vrolijke geluid van de dood!” schreef ik te midden van herfstige, Franse bossen. Zondag wordt hier her en der gejaagd. “Verboden te jagen, chasse réservée” – Pief, paf, poef. Van over het rivierdal klinkt dit kleurloos vuurwerk. Zo begonnen destijds onze Oosterburen, na hun decennia durende Eeuwige Vrede, aan weer een frischer und fröhlicher Krieg. Tegenwoordig is de Franse werkweek blijkbaar saai genoeg om elk weekend in explosief jachtplezier te doen eindigen.

Zo’n jachtgebied, dat in deze postmoderne tijden voor een paar op de beurs geroofde penningen binnen het bereik van elke metropolitane boerenlul ligt, dan wel door minder rijken gezamenlijk kan worden gehuurd, zo’n gebied lijkt wel een dependance van de bovenkamer van de eigenaar. Men jaagt tegenwoordig vooral op zondag, als vrijetijdsbesteding, of men neemt er een weekje vakantie voor op. Maar ook op deze vrijdag 1 november is het raak, in dit katholieke land toch de feestdag van Tous Saints, de dag waarop men nu al zijn doden viert, iets wat je eerder zou verwachten op Allerzielen, morgen de 2e november. Ongetwijfeld gaan ze ook vandaag en morgen op jacht. En eerlijk, de requiemkleuren van de herfst zijn een feest!

Slordig taalgebruik negeert trouwens het grondige verschil tussen ‘eigendom’ en ‘bezit’. Eigendom is van een racistische orde. De grondeigenaar, de fabrikant, ook de eigenaar van een auto – ze beschouwen iedereen die in de buurt komt of over hun muur heen klimt als van een vreemde planeet, als een prooi, ongeacht of het om dier of mens gaat. Eigenaren vormen een ras apart. Wie echter iets bezit is niet vanzelfsprekend de eigenaar. Als alles klopt, maakt hij juist liefdevol gebruik van dat bezit – hij verzorgt het, hij bemint het, hij leent het uit of hij schenkt iets weg.

Op land in eigendom verrichten meestal anderen arbeid. Of er wordt gejaagd, maar dan wel door de eigenaar zelf. Wie iets bezit – gereedschap, een rijdier, grond – werkt juist met liefde, zich aanpassend aan de eisen der dingen. Mimesis, reciprociteit, do ut des – ik geef opdat jij geeft! Herverkaveling en de besmetting van de wereld met sjemiese middelen zijn de bezitter een gruwel; een eigenaar beschouwt ze echter als van een onmiskenbaar, want berekenbaar nut, met vaak de dood van iemand of iets als vanzelfsprekend gevolg.

Zittend op mijn kleine erf in de Brenne nies ik opeens hartverscheurend. Mijn rechterhand klampt, om erger te voorkomen, de jarengeleden losgescheurde rib even vast. De niesexplosie wordt van verre beantwoord door een geweerschot. Onverhoeds ben ik een meeloper der jagers geworden, op jacht met mijn neus! Vlak voor het niezen genoot ik van een late herfstzon, ik heb nu geen van mijn vier brillen op. Ongewild denk ik aan de wapens die ik ooit overwoog.

Toen ik mijn kleine boerderij kocht deed ik dat in de stille hoop om daar, in ma douce France, van mijn minnares Insomnia verlost te worden. Helaas, ze reist overal met me mee. Volgens de Duitse romanticus, met het Franse pseudoniem Jean-Paul, moet je niet naar Frankrijk gaan, zoals ik, maar naar Italië “wo die Zitronen blühen”. Volgens hem het aangewezen land voor de slapeloze. Daar heeft men, beweert hij, geen behoefte aan slaap, overdag niet, maar evenmin ‘s nachts. Daar zouden mijn buren me niet onophoudelijk, zoals hier, de siësta als panacee aanraden. Wie ‘s nachts al niet slaapt, hoe zou hij kunnen slapen met de zon aan de hemel?

Slapeloosheid, kwelduivel der kwelduivels. Hij zit niet alleen op je schouder, ook bewoont hij je ziel. Vermoedelijk om het slechte geheugen dat elke slapeloze heeft in het nachtelijk duister de gelegenheid te geven zich nogmaals van alle ellende te vergewissen.

__________________________

Paradoxaal Post Scriptum

Mij heeft het verbaasd dat de grote Walter Benjamin in zijn Ervaring en Armoede Gide kritiekloos citeert. “Elk ding dat ik wil bezitten wordt voor mij ondoorzichtig.” Bezit maakt een ding juist transparant, je moet het door en door kennen om het goed te kunnen gebruiken. Eigendom is juist ondoorzichtig, het maakt de eigenaar blind. Misschien dat Benjamins vertaler even dutte? Ik heb hier niet het origineel bij me, dat ligt in Haarlem.

Merkwaardig genoeg kan een intens bezitsgevoel het eigendomsfeit extra betekenis geven. De zorg voor mijn boerderijtje hier in de Brenne kan ik alleen maar praktiseren omdat het bezit ervan tevens mijn onvervreemdbaar eigendom is. Zo zit mijn wereld huisgewijs in elkaar.

Mijn Franse onderkomen is van mij, tenzij ik het verkoop, weggeef of alsnog zo’n revolver ga kopen. Dankzij een essayprijs, aangevuld met een ophoging van de hypotheek voor ons Nederlandse huis, is het onaantastbaar het mijne.

Zouden we, als gevolg van bijvoorbeeld ontslag of een ernstige ziekte, de aflossing voor het Hollandse huis niet meer kunnen betalen, dan vervalt die Haarlemse woning reddeloos aan de bank, niet echter dit huis in de Brenne. Dat werd per kapitalistisch contract geregeld!

Sierksma, La Roche, 2004