Tag Archives: Zelfdoding

COÖPERATIE EN CHRISTENDOM

22 mrt

Christenen zijn voor coöperatie en samenhang tussen mensen. Wel moet het een bepaald soort samenhang zijn – de hunne. Wie afwijkt, hangt niet meer met hen samen, en die moet oppassen.

In donkere tijden gold die waarschuwing letterlijk. Inquisitie, dood door verdrinking om uit te dokteren of je een heks was – u zoekt het maar uit. Zelfdoding was voor hen echter altijd zelfmoord, en het is dit nog steeds; daarentegen kon je dus moeiteloos anderen vermoorden uit naam van het geloof.

Nu gaat de Christenen weer eens achter de ‘zelfmoordenaars’ aan. Hoewel wij van de Coöperatie Laatste Wil graag spreken over zelfdoding, iets dat volledig in onze eigen hand zou moeten liggen, blijven die Christen ook in deze van God verlaten Postmoderniteit spreken over zelfmoord.

Zo stuurt Minister van Volksgezondheid [neen, dit is geen cabaret] de heer de Jonge het OM op de Coöperatie af, eist inzage in lijsten met leden, dit alles omdat er “ernstig gevaar dreigt.” [Citaat in de Volkskrant van 22.318]

 

Wat is dat gevaar? Op dat gevaar wezen nabestaanden [het zal weer niet waar zijn: de terreur der nabestaanden is een postmoderne vloek] van een meisje dat een einde aan haar leven maakte. Ximena, nog maar 17. Wat heeft dit in Godsnaam te maken met mijn zelfgezochte levenseinde, nu onaangename defecten mij bedreigen? Of met deCoöperatie Laatste Wil?

 

Zo’n zelfdoding heeft iets intens verdrietigs, maar dat heeft elke zelfdoding. Daarom zijn mensen, die zover komen, dus inderdaad ten einde raad. Maar ze beslissen dit wel voor zichzelf. De Christenen willen daarover meebeslissen – net als over Euthanasie, wat ze ook al heel snel moord noemen.

Mag ik het zo samenvatten. Waar katholieken hun clowneske instincten bewaren voor het carnaval, om daar even uit hun bol te gaan; daar lijken protestanten, zoals Buma (u weet wel: Van Haersma Buma) en die minister van het CDA, De Jonge (u weet wel: die van de olijke schoenen en die van de Positivo-glansoogjes) te denken dat de Haagse politiek het circus is.

Clowns act na clowns act, ook nog eens in clownspak. En lollig dat ze denken te zijn. En helaas: Den Haag is tot een circus verworden. Steeds meer clowns strijden er om de trofee voor de Beste Clown van het Jaar.

Maar blijf alsjeblieft van mijn leven en dus van mijn dood af!

Sierksma 22.3.18

HAAT EN HERMANS

1 apr

Jaap Goedegebuure bespreekt het laatste deel van de biografie van W.F. Hermans, geschreven door Willem Otterspeer. Het heet De zanger van de wrok. Of het nu een goede biografie is geworden – je komt er niet achter in deze bespreking.

Wel staat er iets opmerkelijks in het stuk [FD 28.3.15]. Mulisch, zo beweert Goedegebuure in navolging van Otterspeer, ‘wilde aandacht, Hermans haat’. Hermans is ‘helemaal scheefgegroeid’, als gevolg van de opvoeding ‘in de schaduw van een tirannieke en bekrompen vader’.

Ik neem even aan dat die twee eigenschappen van Hermans’ vader in de biografie worden gedocumenteerd. Het zelf hebben van een vader die enige faam had en het lezen van talloze gemankeerde biografische notities over hem, maken me nogal terughoudend bij het accepteren van dit soort psychologische kwalificaties.

Wat dan volgt diskwalificeert in elk geval de bespreker Goedegebuure:

Alsof dat [die tirannieke en bekrompen vader] niet genoeg was, werd hij ook nog eens uitgespeeld tegen een oudere zus, die het in alles beter heette te doen, maar [sic] er op haar 21ste voor koos om samen met haar minnaar zelfmoord te plegen. Zo kropte Hermans genoeg wrok op om een leven lang op te kunnen teren.

Nu kan ik gelukkig W.F. Hermans zelf als getuige opvoeren. Hij produceerde immers een Fotobiografie, uitgegeven in 1969 door Thomas Rap. In mijn bezit is een groene hardcover met lederen rugband. Het copyright is van ‘Willem Frederik Hermans, Haren (Gn)’.

DSCF1785

Daarin schrijft Hermans, in een curieuze, moreel geladen zin, dat hij ‘er geen geheim van mag [sic] maken, dat ik, op mijn herinnering afgaande, slecht met mijn zusje kon opschieten. Zij werd me door mijn ouders altijd ten voorbeeld gesteld’. Haar rapportcijfers waren inderdaad een stuk beter dan die van de latere schrijver, dus dit valt te begrijpen. Hij schrijft zijn beroemde schrijverscarrière aan deze bejegening toe: ‘Ik had het gevoel dat ik in dat opzicht haar niet kon overtreffen en dat ik het over een andere boeg moest gooien’.

Dus hoezo: “…die het in alles beter heette te doen”? Ze was gewoon beter blijkt uit haar schoolcijfers. Helaas zou dit er niet uitkomen. Ook daar behandelt Goedegebuure Cornelia schandalig – ik kom erop terug.

Hermans’ Fotobiografie bevat trouwens geen regel die de moeite van het lezen waard is – erger nog, de foto’s zijn stuk voor stuk ronduit onbenullig. Dit is vreemd voor iemand die een verzameling camera’s bezat en fotografie hoog schatte. Zou het zo zijn dat dit de bron is voor de vaststelling van Otterspeer/Goedegebuure dat Hermans niet zozeer aandacht wilde, als wel haat…

Hoe dit ook zij, opnieuw slaagt Goedegebuure erin de arme Cornelia precies zo te plaatsen als Hermans het graag wilde. Als er iemand gekrenkt is door die vader, dan wel Hermans’ zuster – ook al mag ze hem ‘ten voorbeeld zijn gehouden’.

Het meisje wilde oude talen studeren, Grieks en Latijn waren steeds haar beste vakken. Mocht niet van papa. Moeder deed er een schepje bovenop (weer uit de enige echte bron, de Fotobiografie) – Hoe ze dan ooit ‘een goede huisvrouw’ zou moeten worden, vroeg die moeder – bang als dochterlief was voor vuur… Preluderend op haar zelfdoding, trapt Hermans zijn zus posthuum nog even na: “Cornelia is het antwoord maar liever schuldig gebleven.”

Cornelia Hermans

Cornelia Hermans

Goedegebuure gaat echter een stapje verder, al is deze sneer van Hermans al bij de wilde spinnen af. Goedegebuure noemt weliswaar die ‘zelfmoord’ – zou ‘zelfdoding’ misschien kunnen, meneer G.? – maar speelt dit uit tegen de arme vrouw, tegen wie Hermans ‘heet’ te zijn ‘uitgespeeld’. Nogmaals: “…maar er op haar 21ste voor koos om samen met haar minnaar zelfmoord te plegen.”

Wat heeft die ‘zelfmoord’ in vredesnaam te maken met het feit dat Hermans een hekel aan haar had en het gevoel kreeg dat ze hem ten voorbeeld werd gesteld? Alsof de arme vrouw Hermans door haar dood de kans ontnam om zich later nog eens op haar te wreken… In elk geval pleegt de heer Goedegebuure nog even karaktermoord, in dit opzicht is hij in goed gezelschap.

Die ‘minnaar’ was volgens W.F. Hermans’ eigen Fotobiografie trouwens ‘een oudere neef, een politiefunctionaris’. Of ze daarmee het bed deelde of niet is volstrekt irrelevant. Het motief van de zelfdoding is doorslaggevend – de oudere neef en Hermans’ zus Cornelia waren compleet aangeslagen door de overgave van Nederland aan de moffen. Nogal wat goede mensen gingen hen voor… Je kunt om slechtere redenen een eind aan je leven willen maken.

Cornelia was socialist, ze stond ergens voor. Hermans stond nergens voor, bepleitte later zelfs een ‘scheppend nihilisme’. Dit leverde hem een reeks beroemde romans op, helaas vaak in bedonderd Nederlands gesteld, iets wat hij weer deelt met concurrent Mulisch. Hermans – wrok of geen wrok – was net zo’n ijdeltuit als Mulisch, zij het op zijn eigen wijze.

Ceterum censeo… En overigens ben ik van mening dat het spreken over De Grote Drie in de Nederlandse Literatuur nu maar eens op moet houden. Het zijn er minstens Vier. En van deze vier zou Vestdijk wel eens de meeste kunnen zijn – en anders Reve wel. Deze twee schrijven wel degelijk, hoewel geheel verschillend, in fraai Nederlands.

Bevalt u dit blog, stuur het aan vrienden en kennissen
Bezoek mijn andere blog: sierksmatwee.wordprwess.com

KINDERMOORDENAARS

15 nov

Kort geleden – ik ben het knipsel helaas kwijt – werd in een ingezonden brief gepleit voor de juiste benoeming van een gebeurtenis die de laatste jaren vaker in het nieuws kwam: De doding van eigen kinderen door een vader. De briefschrijfster wenst het uitsluitend als ‘kindermoord’ te bestempelen.

Vaak wordt de doding van de kinderen gevolgd door de zelfdoding van de vader. In de meeste gevallen gaat het om een gescheiden man en lijkt wraak op verlating door zijn vrouw in het geding. Mannelijke Medea’s.

Eugène_Delacroix_-_Medea_about_to_Kill_her_Children_-_WGA6198[1]

Delacroix, Medea

Medea vermoordde haar twee zoons die ze bij Jason had gekregen. Jason verkoos een nieuwe vrouw en liet Medea in de steek. Omdat Medea uit een ‘barbaars’ land kwam, zit er in dit klassieke verhaal een element van etnisch vooroordeel. In de trant van: Wij beschaafde Grieken zouden zoiets nooit doen.

Dit blijkt dus wel het geval – wij zijn allemaal ‘beschaafde Grieken’ en sommigen van ons doden hun kinderen. Uit wraak om een verlating.

Nu smeerde Medea ‘m na haar kindermoord. Het woord moord lijkt me in dit geval gepast. Zodra een ouder zijn of haar kinderen en daarna ook zichzelf doodt, lijkt me voorzichtigheid bij het gebruik van het woord ‘moord’ geboden. Ik althans, ben er niet helemaal uit. Normaliter lijkt me het woord ‘zelfmoord’ trouwens ook uit den boze. Wanneer iemand zichzelf echter uit wraak op een ander doodt, is het misschien toch wel ‘zelfmoord’.

Een zekere waan lijkt dan in het geding.

Interessant is de vraag waarom het tegenwoordig vooral mannelijke Medea’s zijn en vroeger veeleer vrouwen, die hun kinderen via doding aan de (voormalige) man onttrokken. Dit lijkt me in verband te staan met de relatieve machtspositie van vrouwen en mannen in diverse historische perioden.

Het hedendaagse echtscheidingsrecht is zeker niet in het voordeel van de man. Hij is, waar het om de kinderen gaat, vaak de klos. Destijds was een vrouw een aanhangsel van de man, een gebruiksvoorwerp – een kinderproducent. Haar bleef niet al te veel over na verlating…

15.11.13

TEEVENLEVEN

19 apr

Is er intussen ook al een levensverzekering voor failliete politici? Zeg maar, het Teevenleven gevoel…

Tot op heden gold Fred Teeven gewoon als een botte opportunist. Om die reden kun je iemand als staatssecretaris niet naar huis sturen. Maar wie politiek verantwoordelijk is voor Diensten wier service bestaat uit het faciliteren van zelfdoding door asielzoekers, die heeft het in een beschaafde democratie gehad.

Niet zo in Nederland, waar blijkbaar de volksvertegenwoordiging even bot functioneert als de betrokken bewindsman.

Zou het dan zo zijn, dat slechts wanneer zo’n staatssecretaris zichzelf van kant maakt hij werkelijk aftreedt? ‘Optreden’ wil Teeven, niet ‘aftreden’. Ook de PvdA vindt hem nog steeds koosjer genoeg om dit willetje te ondersteunen.

19.4/2013

DE ZIEL

2 nov

Toen de puberteit me overmeesterde zette ik van de ene dag op de andere geen bril meer op. Weliswaar had ik toen nog niet mijn min-9 glazen van nu, toch was het aantal dioptrieën al aanzienlijk. Ik had geen trek meer in de wereld, ik had er geen zin meer in om, zoals ik het op een vraag van mijn moeder fijntjes formuleerde, “de vuiltjes te zien.” Dat was natuurlijk om haar voor veel verschrikkelijker informatie te behoeden – het simpele feit dat niet alleen de wereld me weerzin was gaan inboezemen, maar vooral ook mijn eigen bestaan daarin.

Dat gevoel raakte ik moeilijk wijt. De hechting aan mijn zelfvernietiging duurde tot voorbij mijn veertigste. Toen verdween als bij toverslag ook mijn maagzweer. Tot dat moment verliet ik, op vakantie met vrouw en kinderen, elke zomer in mijn eentje een Frans kampeerterrein voor een kort bezoek aan het dichtst bijzijnde stadje, alwaar ik uitgebreid voor de etalage van de lokale vuurwapenhandelaar stond te mediteren.

Toen ik, na jaren, voor het eerst een dergelijke winkel daadwerkelijk was binnengegaan en kieskeurig diverse wapens had betast en er ten slotte compleet met kwitantie een te hebben aangeschaft, vroeg de eigenaar me bij het overhandigen van het zware pakje alsnog om mijn vergunning. Die had ik niet. Al die jaren had ik in de veronderstelling geleefd dat zoiets niet nodig was in een land waarin al dit gevaarlijke vuurwerk open en bloot in winkels wordt geëtaleerd, een land waarin vrijwel iedereen jaagt. Ten slotte had ik lang genoeg in The States gewoond… Waarom dan niet jagen op mijzelve? Het pakje gaf ik terug aan de winkelier.

Jarenlang herhaalde ik dit bezoek, vanaf de dag van de mislukte aanschaf hield ik het echter bij de etalageruit en tuurde alleen nog naar al het verleidelijke spul daarbinnen. Mijn voorkeur ging uit naar de revolver. Op een ondoorgrondelijke wijze paste deze beter bij mijn suïcidale fantasie dan het platvloerse pistool, dat me geschikter leek voor het doden van anderen.

Deze hersenschim vertoonde net als bij veel andere zelfmoordkandidaten een obsessieve eentonigheid. In een intussen weggegooid dagboek uit die jaren omschreef ik het, voor zover mijn herinnering strekt, als “een monotoon en hysterisch theatertje waarin acteur en publiek samenvallen.” Veel interessante, vooral ook mooie wapens passeerden sindsdien mijn revue. Toen opeens was het voorbij, die drang. In een nieuw dagboek schreef ik: “Wie het vóór zijn veertigste niet doet, doet het nooit meer.”

“Dat valt te bezien” noteer ik nu aan het begin van dit nieuwe millennium. Wat overkomt me? In plaats van, zoals in mijn jeugd, de bril af te zetten om een wereld en daarmee mezelf te negeren, loop ik hier in La Roche al maandenlang met buitenshuis mijn leesbril op, een bril die toch vooral bestemd is voor huiskamer of studeervertrek. De verrekijkbril steekt soms een week lang onaangeroerd in haar koker. Ik zie net voldoende om opnieuw te kunnen zeggen dat ik “de vuiltjes niet wil zien.” Buiten leef ik in mijn interieur, zodanig verward ingericht dat ik mijn lezer daarmee niet lastig wil vallen.

“Ha, het vrolijke geluid van de dood!” schreef ik te midden van herfstige, Franse bossen. Zondag wordt hier her en der gejaagd. “Verboden te jagen, chasse réservée” – Pief, paf, poef. Van over het rivierdal klinkt dit kleurloos vuurwerk. Zo begonnen destijds onze Oosterburen, na hun decennia durende Eeuwige Vrede, aan weer een frischer und fröhlicher Krieg. Tegenwoordig is de Franse werkweek blijkbaar saai genoeg om elk weekend in explosief jachtplezier te doen eindigen.

Zo’n jachtgebied, dat in deze postmoderne tijden voor een paar op de beurs geroofde penningen binnen het bereik van elke metropolitane boerenlul ligt, dan wel door minder rijken gezamenlijk kan worden gehuurd, zo’n gebied lijkt wel een dependance van de bovenkamer van de eigenaar. Men jaagt tegenwoordig vooral op zondag, als vrijetijdsbesteding, of men neemt er een weekje vakantie voor op. Maar ook op deze vrijdag 1 november is het raak, in dit katholieke land toch de feestdag van Tous Saints, de dag waarop men nu al zijn doden viert, iets wat je eerder zou verwachten op Allerzielen, morgen de 2e november. Ongetwijfeld gaan ze ook vandaag en morgen op jacht. En eerlijk, de requiemkleuren van de herfst zijn een feest!

Slordig taalgebruik negeert trouwens het grondige verschil tussen ‘eigendom’ en ‘bezit’. Eigendom is van een racistische orde. De grondeigenaar, de fabrikant, ook de eigenaar van een auto – ze beschouwen iedereen die in de buurt komt of over hun muur heen klimt als van een vreemde planeet, als een prooi, ongeacht of het om dier of mens gaat. Eigenaren vormen een ras apart. Wie echter iets bezit is niet vanzelfsprekend de eigenaar. Als alles klopt, maakt hij juist liefdevol gebruik van dat bezit – hij verzorgt het, hij bemint het, hij leent het uit of hij schenkt iets weg.

Op land in eigendom verrichten meestal anderen arbeid. Of er wordt gejaagd, maar dan wel door de eigenaar zelf. Wie iets bezit – gereedschap, een rijdier, grond – werkt juist met liefde, zich aanpassend aan de eisen der dingen. Mimesis, reciprociteit, do ut des – ik geef opdat jij geeft! Herverkaveling en de besmetting van de wereld met sjemiese middelen zijn de bezitter een gruwel; een eigenaar beschouwt ze echter als van een onmiskenbaar, want berekenbaar nut, met vaak de dood van iemand of iets als vanzelfsprekend gevolg.

Zittend op mijn kleine erf in de Brenne nies ik opeens hartverscheurend. Mijn rechterhand klampt, om erger te voorkomen, de jarengeleden losgescheurde rib even vast. De niesexplosie wordt van verre beantwoord door een geweerschot. Onverhoeds ben ik een meeloper der jagers geworden, op jacht met mijn neus! Vlak voor het niezen genoot ik van een late herfstzon, ik heb nu geen van mijn vier brillen op. Ongewild denk ik aan de wapens die ik ooit overwoog.

Toen ik mijn kleine boerderij kocht deed ik dat in de stille hoop om daar, in ma douce France, van mijn minnares Insomnia verlost te worden. Helaas, ze reist overal met me mee. Volgens de Duitse romanticus, met het Franse pseudoniem Jean-Paul, moet je niet naar Frankrijk gaan, zoals ik, maar naar Italië “wo die Zitronen blühen”. Volgens hem het aangewezen land voor de slapeloze. Daar heeft men, beweert hij, geen behoefte aan slaap, overdag niet, maar evenmin ‘s nachts. Daar zouden mijn buren me niet onophoudelijk, zoals hier, de siësta als panacee aanraden. Wie ‘s nachts al niet slaapt, hoe zou hij kunnen slapen met de zon aan de hemel?

Slapeloosheid, kwelduivel der kwelduivels. Hij zit niet alleen op je schouder, ook bewoont hij je ziel. Vermoedelijk om het slechte geheugen dat elke slapeloze heeft in het nachtelijk duister de gelegenheid te geven zich nogmaals van alle ellende te vergewissen.

__________________________

Paradoxaal Post Scriptum

Mij heeft het verbaasd dat de grote Walter Benjamin in zijn Ervaring en Armoede Gide kritiekloos citeert. “Elk ding dat ik wil bezitten wordt voor mij ondoorzichtig.” Bezit maakt een ding juist transparant, je moet het door en door kennen om het goed te kunnen gebruiken. Eigendom is juist ondoorzichtig, het maakt de eigenaar blind. Misschien dat Benjamins vertaler even dutte? Ik heb hier niet het origineel bij me, dat ligt in Haarlem.

Merkwaardig genoeg kan een intens bezitsgevoel het eigendomsfeit extra betekenis geven. De zorg voor mijn boerderijtje hier in de Brenne kan ik alleen maar praktiseren omdat het bezit ervan tevens mijn onvervreemdbaar eigendom is. Zo zit mijn wereld huisgewijs in elkaar.

Mijn Franse onderkomen is van mij, tenzij ik het verkoop, weggeef of alsnog zo’n revolver ga kopen. Dankzij een essayprijs, aangevuld met een ophoging van de hypotheek voor ons Nederlandse huis, is het onaantastbaar het mijne.

Zouden we, als gevolg van bijvoorbeeld ontslag of een ernstige ziekte, de aflossing voor het Hollandse huis niet meer kunnen betalen, dan vervalt die Haarlemse woning reddeloos aan de bank, niet echter dit huis in de Brenne. Dat werd per kapitalistisch contract geregeld!

Sierksma, La Roche, 2004