Het is op het moment bon ton om over het einde van de traditionele partijen te praten. De Volkskrant kopt boven een tweepagina artikel “Partijen, dat is zó jaren vijftig.” Een foto van een stel vuilniszakken met partijnamen erop pepert de boodschap in.
Aan de partij worden, voor wat betreft ‘de democratie’, eigenlijk maar twee functies toebedeeld: als ‘baantjesmachine’ en als ‘selectiemachine’. Verder lijken diverse citaten te suggereren dat een partijendemocratie ook nog iets met representatie heeft te maken.
Nu lijkt die laatste functie vitaal. Gegeven de transformatie van een klassenmaatschappij in een postmoderne standensamenleving zijn er onmiskenbare problemen. Tenslotte representeerden partijen in zo’n klassenmaatschappij vrij helder te omschrijven, veelal tegenstrijdige belangen.
De nieuwe standen, meer door flexibele inkomens en flexibele beroepen gelaagd, hebben belangen die diffuser zijn, die elkaar vaak overlappen, en soms weer extreem tegenstrijdig zijn. En in de postmoderniteit hebben die belangen ook vanzelfsprekend iets ‘flexibels’.
Vraag is of we daarmee de partij als belangenrepresentant kunnen afschrijven. Eerder schreef ik al over Brooks en Baudrillard voor wie de massa van autonome individuen vooral begrepen dient te worden in termen van negatieve ‘macht’ – een macht die tot uitdrukking komt door zich terug te trekken uit de politiek, door zich te onthouden. ‘Zwijgende meerderheden’.
Nico Baakman neemt het leeuwendeel van het VK-artikel voor zijn rekening. Hij is docent European Studies in Maastricht. Zijn retorische vraag zonder vraagteken luidt: “Want wat is democratie anders dan vertrouwen in het gezonde oordeel van de burgers. Maar de ervaringen zijn beperkt.”
Dat is democratie nu juist net niet. Hooguit kun je een zogeheten ‘directe democratie’ zo benoemen – one man one vote. Dit functioneert slechts in zeer kleine verbanden – en zelfs daar niet echt goed.
Parlementaire democratie – en daarover hebben Baakman en de zijnen het – is juist gestoeld op een gerechtvaardigd wantrouwen in ‘het gezonde oordeel van de burger’. Me dunkt, er is eerder sprake van een – helaas soms ook misplaatst – vertrouwen in de wijsheid van getrapt verkozenen die de belangen van diverse groepen voor het voetlicht brengen en na debatten stemmen over compromissen.
Dubbelboer heeft in dit koor logisch het ‘raadgevend referendum’ in gedachten. Dan is er immers geen sprake van “een vaste verdeling tussen oppositie en coalitie. Alleen wie genoeg overzicht heeft over een onderwerp zal gaan stemmen.” Veel onnozeler krijg je het niet.
Afhankelijk van de betekenis van de inzet van zo’n referendum zullen wel degelijk partijen meeknokken in de strijd om de stem. Maar echt onnozel is het vertrouwen in de schifting tussen mensen met inzicht die wel meedoen, en anderen zonder, die niet gaan stemmen. Zeker niet naar de berichtgeving over de Krim geluisterd of gekeken.
Zo lang er verschillende belangen in een samenleving zijn te traceren is partijpolitieke representatie in een democratie met een parlement de enige oplossing. Of het ledental nu afneemt of niet. Of er nu voldoende gekwalificeerde mensen bereid zijn om de talloze functies te vervullen of niet. Dat zijn problemen die de noodzakelijke representatieve structuur van de politiek niet aantasten.
Voorstellen voor verandering van het stemsysteem lijken vruchtbaarder. Bijvoorbeeld richting het Franse systeem. In de eerste ronde stemmen volgens je directe voorkeur – een gamma van partijen kan meedoen, deze eerste uitslag geeft een goed beeld van meningsverschillen in een volk. Dan een tweede ronde, met de twee winnaars van de eerste ronde.
In die tweede ronde gaat het pas om de constitutie van de macht, om de partijen die zo goed en zo kwaad als het kan het beleid moeten uitzetten, al dan niet in coalitie, maar zeker met een oppositie van verschillende partijen en partijtjes. De verhouding tussen alle partijen en partijtjes plus hun vertegenwoordigers en de burgers is er eerder een van gezag.
Een presidentieel stelsel, kortom. Een republiek zonder koning. Dat er haken en ogen zitten aan het voorstel blijkt wel uit de Amerikaanse patstelling tussen Republikeinen en de vlotte wisseling van republieken in Frankrijk. Wellicht valt er iets van te leren.
De neoliberale nadruk op de individuele burger en zijn eigen verantwoordelijkheid voor eigen gezondheid, voor de eigen studie et cetera, miskent de orde van de maatschappijstructuur. Thatcher verwoordde die onnozelheid het bondigst: De maatschappij bestaat niet, alleen het individu.
Zo – dacht ze – is het maar net! Maar dat is het niet.
16.3.14
Wanneer u dit blog waardeert, verspreid het via uw facebook, hyves, twitter of andere social media!